Van de 16 in ons land voorkomende amfibieën staat er 9 op de rode lijst

De geelbuikvuurpad (Bombina variegata) is zeer ernstig bedreigd in ons land. In Nederland komt de geelbuikvuurpad alleen nog voor in Zuid-Limburg. De geelbuikvuurpad leeft van kleine ongewervelden zoals insecten en hun larven, vooral kevers, mieren en tweevleugeligen. Iets minder bedreigd, maar wel zeer zeldzaam zijn de vuursalamander (Salamandra salamandra), boomkikker (Hyla arborea) en de knoflookpad (Pelobates fuscus) te noemen. In Nederland komt de vuursalamander voor op de vochtigere overgangen van essenbronbossen naar vochtig berken-zomereikenbos. Deze situatie is alleen aan te treffen in Zuid-Limburg, op de Maasdal-flanken nabij Bunde. Het voedsel van een volwassen vuursalamander bestaat uit kleine tot middelgrote ongewervelden. Versnipperde populaties van de boomkikker komen voor in het zuiden en oosten in de provincies Limburg, Noord-Brabant, Zeeuws-Vlaanderen, de Achterhoek in Gelderland heeft de grootste populatie van het land, doorlopend aan de populatie in Oost Twente in Overijssel. In Drenthe waren enkele kleinere populaties in 2007 nog aanwezig. Deze zijn echter tot op een na vrijwel uitgestorven. Het voedsel van de boomkikker bestaat uit verschillende ongewervelden zoals insecten. In Nederland is het voorkomen van de knoflookpad beperkt tot de oostelijk gelegen, hogere gronden in de rivier- en beekdalen. Daarvan zijn het Overijsselse Vechtdal, verschillende IJssel-beekdalen in Gelderland, het Gelderse IJsseldal, oostelijk Noord-Brabant (waaronder twee locaties ten zuiden van het dorp Deurne) en het Noordlimburgse Maasdal te noemen als voornaamste populatiegebieden. De grootste populatie knoflookpadden bevindt zich in en rond het Gelderse Overasselt. De volwassen knoflookpad leeft van kleine ongewervelde dieren die hij 's nachts tegenkomt op de bodem. De kamsalamander (Triturus cristatus), de vinpootsalamander (Lissotriton helveticus), de poelkikker (Rana lessonae), de heikikker (Rana arvalis) en de vroedmeesterspad (Alytes obstetricans) gaan in popolulatie de laatste jaren ook zorgwekkend hard achteruit.

Bestrijdingsmiddelen, en niet de gewasproductieverhoging, zijn de primaire oorzaak van de enorme achteruitgang van weidevogels in de VS

Een recente studie wijst het gebruik van bestrijdingsmiddelen aan als de belangrijkste oorzaak van de achteruitgang van weidevogels in de Verenigde Staten, en heeft de bezorgdheid over effecten op de natuur doen toenemen. Onderzoekers in het Verenigd Koninkrijk en Denemarken hebben onderzocht waarom weidevogels sneller zijn achteruit gegaan dan vogels in enig ander bioom - waarbij vaak verbanden werden gelegd met het gebruik van bestrijdingsmiddelen - maar vergelijkbaar onderzoek was niet uitgevoerd in de VS. De voorgestelde oorzaken lopen uiteen van: grotere percelen, de opkomst van uniforme gewas monoculturen, het verlies van inheemse en natuurlijke habitat, de toename van het zaaien in de herfst, en tot slot, het toegenomen gebruik van kunstmest en bestrijdingsmiddelen. Auteurs Pierre Mineau en Melanie Whiteside hebben getracht te bepalen in welke mate de achteruitgang van weidevogels in verband stond met het gebruik van bestrijdingsmiddelen in de VS. De resultaten tonen aan dat de achteruitgang van vogels, in feite, het beste correleert met het gebruik van bestrijdingsmiddelen, in plaats van met de intensivering van de gewasproductie.

Volgens SOVON daalde het aantal broedparen van de ransuil in de periode 1990-2007 met meer dan 5% per jaar

De ransuil (Asio otus) is een grote uil, die in heel Europa voorkomt, behalve op IJsland. Opvallend aan het uiterlijk van de ransuil zijn met name zijn oorpluimen, die overigens geen echte oren zijn. De ransuil komt voor in bosachtige gebieden met naaldbomen en open terreinen. In de winter verblijven ransuilen graag in elkaars gezelschap. In hun roestplaatsen, gemeenschappelijke slaapplaatsen in naaldbomen, struiken, knotwilgen of wilde hagen, rusten ze soms in grote groepen tot wel 100 exemplaren. Net als de meeste uilen is ook de ransuil vooral actief als het donker is. Dit in tegenstelling tot de velduil, die ook wel overdag actief is. De ransuil jaagt op knaagdieren en rustende vogels. Volgens SOVON daalde het aantal broedparen in de periode 1990-2007 met meer dan 5% per jaar. Er broedden in 2007 nog ongeveer 5500 paar in Nederland.

Bij een Deens onderzoek bleek dat een kwart van de onderzochte vleermuizen seropositief voor rabiës zijn

In het blad Zoonoses and Health beschrijft Naturalis-bioloog Peter Lina samen met twee Britten dat van de honderden miljoenen Europeanen er de afgelopen 35 jaar welgeteld vijf daadwerkelijk rabiës opliepen na een vleermuizenbeet. Twee van hen, allebei vleermuisonderzoekers, overleden aan de ziekte. Dat het zo weinig voorkomt, is overigens niet omdat vleermuizen maar zelden die ziekte hebben. Bij een Deens onderzoek bleek dat een kwart van de onderzochte laatvliegers (Eptesicus serotinus) seropositief voor rabiës te zijn. Het aantal hondsdolle vleermuizen schijnt ook toe te nemen. Er worden jaarlijks gemiddeld zo'n 120 gevonden vleermuizen bij diverse opvangplekken binnengebracht. Het aantal zieke en gewonde vleermuizen dat de laatste jaren is gecontroleerd steeg van 107 in 2011 naar 133 in 2012. Sinds 2010 hadden ze bij de Stichting Vogelklas Karel Schot geen hondsdolle vleermuizen gezien, maar eind vorig jaar, zaten ze er ineens met twee opgescheept.

De graslandvlinderstand is sinds 1990 met bijna 70% afgenomen

Binnen Europa gaan elf soorten graslandvlinders achteruit, zijn twee stabiel en van vier soorten is de Europese trend onzeker. Geen enkele soort blijkt duidelijk vooruit te gaan. De Europese Graslandvlinderindicator laat een voortdurende daling zien sinds 1990; in het onderzoeksgebied is de graslandvlinderstand sindsdien met bijna 70% afgenomen. Extensief beheerde graslanden, met een lage begrazingsdruk of hooilandbeheer en een minimaal gebruik van pesticiden en mest, bieden een ideale leefomgeving voor vlinders. In korte tijd verdwenen dergelijke graslanden uit het Nederlandse landschap door intensivering van de landbouw. Sindsdien zijn graslandvlinders hoofdzakelijk beperkt tot graslandvegetaties in natuurgebieden. Hetzelfde gebeurde in de landen om ons heen. In Oost- en Zuid-Europa komen deze extensief gebruikte graslanden nog op grote schaal voor, maar als ze vlak en voedselrijk zijn worden ze nu versneld omgezet in intensieve graslanden en akkers. Steile, natte, droge of anderszins minder productieve graslanden worden daarentegen verlaten (abandonment). Veel vlinders kunnen tijdelijk profiteren van het gebrek aan beheer en een paar jaar lang deze net verlaten graslanden in grote aantallen bevolken. Maar na verloop van tijd gaan struiken overheersen en blijft er uiteindelijk geen plaats over voor de rijke graslandflora en bijbehorende vlinderfauna.

Achteruitgang fytoplankton bedreigt hele voedselketen

De hoeveelheid fytoplankton is de voorbije decennia sterk achteruitgegaan, wat de volledige voedselketen in alle oceanen van de planeet bedreigt. De hoeveelheid fytoplankton, dat uit microscopisch kleine organismen bestaat, daalt gemiddeld met 1 procent per jaar. "Het fytoplankton speelt een cruciale rol in het ecosysteem van onze planeet. Het produceert 50 procent van de zuurstof die we inademen, het reduceert de koolstofdioxide en het is belangrijk voor de visserij. Een oceaan met minder fytoplankton zal anders functioneren", zegt onderzoeker Boris Worm (publicatie in de bijlage). Fytoplankton (algen) bestaat uit vrij in het water zwevend, microscopisch klein, plantaardig materiaal. Met behulp van fotosynthese is het fytoplankton in staat om kooldioxide om te zetten in organisch materiaal (biomassa). Daarmee vormt het de basis van de voedselketen in zoet water en in de zee. Fytoplankton is een belangrijke voedselbron voor allerlei dieren zoals zoöplankton en filtrerende bodemdieren. Deze organismen vormen weer een belangrijke voedingsbron voor vissen, zeehonden en bruinvissen. In de ondiepe wateren in de kustzones en estuaria wordt fytoplankton vooral begraasd (gegeten) door filtrerende bodemdieren als kokkels, mossels, strandschelpen en mesheften. Hoge dichtheden van deze bodemdieren houden het fytoplankton in het algemeen op een laag niveau. In de zee is het juist zoöplankton dat ervoor zorgt dat het fytoplankton niet overdadig aanwezig is.

De ringmus is op weg naar het einde

De ringmus (Passer montanus) wordt steeds schaarser in Nederland, zo blijkt uit de laatste peilingen van Sovon Vogelonderzoek Nederland. In de jaren zeventig was de soort nog een algemene standvogel in Nederland, nu is zijn aanwezigheid veel minder vanzelfsprekend. In de broedvogelatlas van 2002 werd een afname van zeventig tot negentig procent gerapporteerd; de aflopen tien jaar bedraagt de afname ongeveer zes procent per jaar. In de periode 1973 tot 1977 schatte men het aantal in Nederland indertijd op maximaal 750.000 broedparen. Daarmee was het een van de meest verbreide en algemeenste broedvogels in ons land. De ringmus was dan ook een echte karaktervogel van met name het oostelijke, hoger gelegen deel van Nederland. In de jaren zeventig nestelden ze ook in bossen, veelal in nestkasten: vaak tot ongenoegen van nestkastcontroleurs. Sinds de jaren zeventig is er heel wat veranderd. De ringmus verdween nagenoeg uit alle bosgebieden inclusief die in de duinen. De lokale dichtheden waren inmiddels sterk afgenomen, ook op het platteland van Hoog-Nederland. In de atlas die in 2002 verscheen, werd een afname van zeventig tot negentig procent in die gebieden gerapporteerd. Het landelijke aantal werd geschat op niet meer dan 150.000 broedparen. In dertig jaar tijd was de ringmus dus een heel stuk schaarser geworden. Nu mogen tellers blij zijn met een volkje ringmussen in hun atlasblok. De laatste ramingen voor het nog te verschijnen broedvogelrapport van 2011 laten een interessant en tegelijk droefgeestig beeld zien. Sinds de jaren negentig is onze populatie ongeveer gehalveerd. De afname in de afgelopen tien jaar bedroeg gemiddeld ruim zes procent per jaar.

Veel kenmerkende broedvogels, libellen en dagvlinders van de duinen gaan de laatste tijd achteruit

Veel vogelsoorten, waaronder vooral soorten van open duinen, zijn sinds 1990 achteruitgegaan. Veel dagvlinders komen in 1992 minder voor dan halverwege de vorige eeuw en een aantal soorten gaat ook na 1992 nog achteruit. De meeste dagvlinders komen vooral in de droge duinen voor; vlinders van vochtige duinvalleien zijn al lang geleden vrijwel verdwenen. Als geheel gaat de groep van libellen in de duinen sinds 1999 achteruit. De trend van drie soorten is nog onzeker en één soort, de paardenbijter vertoont een sterke achteruitgang. De larven van libellen komen alleen in zoetwater voor. Daarom zijn libellen in het duin gebonden aan de vochtige delen van het duin waar voldoende zoetwater is voor de voltooiing van de levenscyclus.

Waarschuwingen over de mogelijke rol van milieuverontreiniging met neonicotinoiden bij sterk dalende populaties van vogels, kikkers, egels, vleermuizen en andere insectenetende dieren zijn niet ver gezocht en moeten serieus worden genomen

Imidacloprid werd gevonden in 89% van watermonsters die werden genomen in agrarische gebieden van Californië, en in 19% van de monsters werd de maximaal toegestane concentratie van 1,05 microgram / L, zoals vastgesteld door Environmental Protection Agency (EPA), overschreden. In Nederland kwam imidacloprid in meetbare hoeveelheden voor in 30% van de 4.852 watermonsters die door Waterschappen werden verzameld tussen 1998 en 2007. Deze cijfers geven aan dat er inmiddels een wijdverbreide besmetting is van het oppervlaktewater met zeer langzaam afbreekbare (persistente) systemische insecticiden. Het eerste gevolg van deze besmetting is de geleidelijke vermindering, en mogelijk het verdwijnen van hele populaties van aquatische geleedpotigen in de getroffen gebieden. Aangezien de tijd de bepalende variabele bij dit proces is, kan er van worden uitgegaan dat, wanneer deze verontreiniging zich de komende jaren in het huidige tempo voortzet, de biodiversiteit en de functionaliteit van vele aquatische ecosystemen ernstig zal worden aangetast. Omdat deze organismen bovendien een primaire bron van voedsel voor een groot aantal soorten van gewervelde dieren zijn (bijv. vissen, kikkers en vogels), zal de uitputting van hun belangrijkste voedselbron onvermijdelijk indirecte effecten hebben op deze dierlijke populaties. Het geval van de patrijs (Perdix perdix) in Engeland is een voorbeeld van hoe een combinatie van herbiciden en insecticiden indirect de ondergang van een soort kan veroorzaken door de teloorgang van onmisbare voedselbronnen. Daarom zijn waarschuwingen over de mogelijke rol van milieuverontreiniging met neonicotinoiden bij de sterk dalende populaties van vogels, kikkers, egels, vleermuizen en andere insectenetende dieren niet ver gezocht en moeten serieus worden genomen.

Boerenlandvogels zagen sinds 1960 75% van hun broedpopulatie verdwijnen

De Vogelbalans 2012 is uit. Dit jaar gaat de Vogelbalans over vogels van het boerenland. Soorten als de veldleeuwerik (Alauda arvensis), patrijs (Perdix perdix) en zomertortel (Streptopelia turtur) laten een dramatische afname zien. Ze zijn het slachtoffer van de intensieve landbouw. Boerenlandvogels zagen sinds 1960 75% van hun broedpopulatie verdwijnen. Tot de slachtoffers behoren niet alleen de bekende weide- en akkervogels, maar ook soorten van het kleinschalige cultuurlandschap zoals we dat vooral in Oost- en Zuid-Nederland kennen. De grootste verliezer is de veldleeuwerik die sinds 1960 met 96% afnam. De melodieuze zang van deze voorheen alledaagse vogel is inmiddels op veel plaatsen verstomd. Over alle soorten samen becijferen we het verlies op 3,3 tot 5,7 miljoen broedparen. Geen enkele andere soortgroep kent in Nederland een dergelijke terugval. De belangrijkste oorzaak van deze verarming in biodiversiteit is een op maximale productie gerichte Europese landbouwpolitiek. Door ruilverkavelingen, schaalvergroting, ontwatering, vroeger en vaker maaien, gebruik van bestrijdingsmiddelen en verandering van het teeltplan zijn de leefomstandigheden van veel boerenlandvogels verslechterd.