Weidevogels

Die Bestände des Rebhuhns, des Kiebitzes und der Grauammer in NRW haben sich in den letzten fünf Jahren halbiert

Mit dem kürzlich erschienenen Brutvogelatlas für ganz NRW sind wir nun erstmalig in der Lage, den Rückgang der Feldvögel flächendeckend zu dokumentieren. Diesem liegen Erhebungsdaten aus dem Zeitraum 2005 bis 2009 zugrunde, die mit Daten aus den 1990er Jahren verglichen werden können. Dazu kommen für die häufigeren Arten Daten aus dem landesweiten Brutvogelmonitoring (DDA und NWO) bzw. der ökologischen Flächenstichprobe (LANUV). Dem Brutvogelatlas lässt sich entnehmen, dass unsere Feldvögel, insbesondere die Bodenbrüter, – mit Ausnahme der Wiesenschaftstelze – in den letzten zwei bis drei Jahrzehnten im Bestand z.T. rapide abnehmen, so dass viele heute auf der Roten Liste in einer Gefährdungskategorie eingestuft werden. Der Ortolan ist in den letzten Jahren schon in NRW ausgestorben. Mit der Bestandsabnahme geht ein Schrumpfen der besiedelten Fläche einher, so dass einige Gebiete inzwischen auch von ehemaligen Allerweltsvögeln wie Kiebitz oder Feldlerche geräumt wurden. Ein ähnlicher Verlauf setzte bei den im feuchten Grünland lebenden Limikolen, wie Bekassine, Uferschnepfe und Rotschenkel, schon viel früher ein, so dass diese heute weitgehend auf gemanagte Feuchtwiesengebiete beschränkt sind und sich ihr Bestand hier auf niedrigem Populationsniveau stabilisiert bzw. weiterhin leicht abnimmt. Erfahrungen und Untersuchungen nach Abschluss der Kartierungen für den Brutvogelatlas zeigen, dass sich die Bestandssituation der Feldvögel in den letzten fünf bis sechs Jahren weiter erheblich verschlechtert hat und dieser Prozess nach wie vor anhält. So haben sich die Bestände des Rebhuhns, des Kiebitzes und der Grauammer in diesem kurzen Zeitraum etwa halbiert.

In het met neonicotinoïden bezoedelde Groene Hart hebben insecten en weidevogels geen schijn van kans

In de weidevogelgebieden die Staatsbosbeheer in het Groene Hart beheert, blijft het aantal weidevogels welke met succes jongen groot brengen dit jaar iets achter. De landelijke trend in de aantallen broedende weidevogels is echter nog zorgelijker. De boswachters van het Groene Hart luiden wederom de noodklok.De boswachters maken zich vooral zorgen omdat de populatie niet bestand is tegen zulke tegenvallende broedjaren. Sinds 1960 is meer dan 60 procent van alle weidevogels verdwenen door de intensivering van de landbouw en dreigen ze uit te sterven in Nederland. Een tegenvallend broedseizoen is voor de bestaande populatie dramatisch te noemen. Met name de grutto is een zorgenkindje geworden. De Donkse Laagten, de Reeuwijkse Plassen en De Wilck zijn natuurgebieden in het Groene Hart die speciaal voor weidevogels zijn ingericht. Speciaal kuikenland, bestaande uit een korte, open en kruidenrijke grasvegetatie, moet duizenden insecten brengen waar de jongen groot op worden. In De Wilck zijn de aantallen broedparen grutto’s achteruit gegaan van ruim 90 paar naar 83 broedparen. Ook de aantallen kieviten zijn gedaald van ruim 104 naar ruim 94 broedparen. De eerste grutto’s hebben het al opgegeven en zijn alweer aan het verzamelen bij de plassen ter voorbereiding op hun terugkeer naar Afrika. "Er was simpelweg te weinig voedsel."

Het is kommer en kwel met de vogels in de Beemster

Bij het doorbladeren van het rapport over drie jaar (2011/12/13) van de Vogelwerkgroep Beemster wordt je niet echt vrolijk: zoveel dode torenvalken werden er teruggemeld en de vindplaatsen waren overal in Noord-Holland, van Spanbroek tot Schoorl en Holysloot. Het rapport meldt dat het aantal geringde torenvalkpullen hard achteruit ging van 90 naar 60 in 2012 naar 40 in 2013. Ook het aantal steenuilen loopt achteruit, deels door voedselgebrek. Voor de boerenzwaluw was 2011 nog het beste jaar maar daarna zakte de telling. Er zijn geen boomvalken waargenomen. In de winter werden enkele slechtvalken. waargenomen (meestal jonge vogels). Helaas loopt de kerkuil ook in de Beemster achteruit.

Es gibt immer weniger Feldvögel im Sauerland

Wenn der Normalbürger noch schläft, ziehen sie in diesen Frühlingswochen wieder durch Wald und Feld: die Vogelkundler des Vereins für Natur- und Vogelschutz (VNV). In jedem Jahr untersuchen sie im gesamten Hochsauerlandkreis mehr als 50 ausgewählte Brutvogelarten und erfassen möglichst genau deren Brutverbreitung im Kreisgebiet. Der dramatische Rückgang vieler Vogelarten, die früher auf unseren Wiesen und Feldern weit verbreitet waren, setzte sich auch 2014 weiter fort. Vom Rebhuhn zum Beispiel gab es im letzten Jahr weder aus der Medebacher Bucht noch aus dem Raum Marsberg Beobachtungen, ebenso erstmals seit Jahren keine Frühjahrsbeobachtung mehr von Kiebitzen. Jahrhunderte lang war diese attraktive Vogelart der Feuchtwiesen fester Bestandteil der Brutvogelwelt des Sauerlandes.

Immer mehr Vogelarten sind gefährdet: Von rund 260 Brutvögelarten in Deutschland sind inzwischen 30 vom Aussterben bedroht

Das Vogelsterben in Deutschland schreitet offenbar weiter voran. Wie die „Saarbrücker Zeitung“ berichtet, rechnet die Bundesregierung damit, dass insbesondere auf dem Land der Bestand der Brutvögelarten durch die starke Agrarwirtschaft weiter sinken wird. Das geht aus eine Antwort der Bundesregierung auf eine Anfrage der Grünen hervor, die der Zeitung vorliegt. Demnach sind von rund 260 Brutvögelarten in Deutschland inzwischen 30 vom Aussterben bedroht, darunter verschiedene Schwalbenarten, das Auerhuhn (Tetrao urogallus) oder die Uferschnepfe (Limosa limosa). Weitere 24 Arten wie das Rebhuhn (Perdix perdix) gelten als „stark gefährdet“, 14 wie der Baumfalke (Falco subbuteo) oder die Turteltaube (Streptopelia turtur) als „gefährdet“. Eine der wichtigsten Ursachen „für den Rückgang der Artenvielfalt“, so die Regierung, sei „die intensive landwirtschaftliche Nutzung“. Die Zahl der Vögel, die auf Äckern, Wiesen und Weiden brüte, werde daher weiter „im Bestand zurückggehen“.

De weidevogels verdwijnen uit de met neonicotinoïden verontreinigde Bommelerwaard

De weidevogels in de Bommelerwaard hebben het moeilijk, zo concluderen de leden van de projectgroep Weidevogelbescherming van De Capreton. Niet alleen in de Bommelerwaard, ook de cijfers in de provincie Gelderland laten een dalende lijn zien. De tendens is een krimp met 5 procent per jaar. Onderzoekers van de Universiteit Leiden hebben een langjarig landelijk overzicht van de waterkwaliteit gepubliceerd. Het oppervlaktewater in en om de Bommelerwaard blijkt een grote verscheidenheid aan bestrijdingsmiddelen te bevatten. De afgelopen jaren zijn er steeds rond de 70 verschillende bestrijdingsmiddelen per jaar in het water aangetroffen. De samenstelling van de aangetroffen stoffen is vrij constant over de jaren. Carbendazim, mecoprop, bentazon, diuron, imidacloprid, isoproturon, tolclofos-methyl en aminometylfosfonzuur (AMPA, een afbraakproduct van glyfosaat) zijn stoffen die het meest worden aangetroffen. Deze stoffen, met name imidacloprid, vormen een dodelijke bedreiging voor insecten, die onmisbaar zijn bij de voortplanting van weidevogels.

De weidevogels worden weggevaagd uit het met imidacloprid verontreinigde Laag Holland

Het Nationaal Landschap Laag Holland is een uniek- oer Hollands landschap tussen de steden Alkmaar, Hoorn, Amsterdam en Zaanstad. Weidevogels vormen een belangrijke landschappelijke kwaliteit van het Nationaal Landschap Laag Holland. In verschillende gebieden komen uitzonderlijk hoge dichtheden van grutto, tureluur, scholekster en kievit voor, terwijl in andere gebieden vooral kievit en scholekster opvallen. Voorts zijn er gebieden die gekenmerkt worden door het voorkomen van exclusieve soorten als kemphaan, watersnip, gele kwikstaart en zomertaling. Laag Holland behoort ook tot gebieden met oppervlaktewatervervuiling met het voor insecten uitzonderlijk giftige imidacloprid. Insecten zijn van levensbelang voor de voortplanting van weidevogels. Sinds de invoering van imidacloprid in de jaren negentig is er sprake van schrikbarende achteruitgang van weidevogels in Laag Holland. De afname van de weidevogelstand is landelijk gezien het sterkst in het westen waar de milieuvervuiling met imidacloprid bijzonder extreem is. Na 2000 is de afname in de laagveengebieden in Noord- en Zuid-Holland 13 procent per jaar. Een teruggang in dit tempo betekent een halvering in een tijdsbestek van 5 jaar. Het is vrijwel onmogelijk causaliteit met insectenkiller imidacloprid aan te tonen, maar de navolgende cijfers over de achteruitgang van weidevogels in Laag Holland zijn reden genoeg het voorzorgsbeginsel toe te passen en de toelating van dit milieuverontreinigende bestrijdingsmiddel onmiddellijk in te trekken.

De populatie Roeken gaat hard achteruit in Noord-Brabant

Van 118 kolonies zijn de resultaten van 2013 en 2014 bekend en op basis daarvan komt een bijzonder sterke achteruitgang naar voren van maar liefst 26%! In deze kolonies werden 729 paren minder geteld dan in 2013. Extrapoleren we de gegevens naar de kolonies die nog niet zijn ingevoerd dan lijkt het erop dat we rekening moeten houden met een totale achteruitgang van ruim 1000 paren. Roeken (Corvus frugilegus) prefereren dierlijk voedsel (regenwormen, slakken, insecten (vooral ritnaalden; de larven van kniptorren) en af en toe zelfs muizen. Plantaardig voedsel maakt ongeveer 60% van hun dieet uit. De plantaardige voeding bestaat vooral uit allerlei zaden. Ook worden wel noten, eikels en vruchten als kersen en pruimen gegeten. Juvenielen worden voornamelijk met wormen en insecten gevoerd.

Het is stil geworden in de Krimpenerwaard - over 20 jaar is er geen grutto meer over

De Krimpenerwaard is een gebied dat wordt omsloten door de Hollandse IJssel, de Lek en de Vlist. Er zijn meerdere polders in het gebied. Ten oosten ligt de Lopikerwaard, ten westen de Zuidplaspolder. Ooit was de Krimpenerwaard met zijn drassige weiden vol gras- en kruidensoorten een ideaal leefgebied voor weidevogels als de grutto (Limosa limosa). “Die tijden zijn helaas voorbij”, verzucht Klaas de Mik, coördinator van de weidevogelwerkgroep van de Natuur- en Vogelwerkgroep Krimpenerwaard (NVWK). Grutto’s hebben een slecht broedjaar achter de rug. Zo ook in de Krimpenerwaard waar het aantal al jaren gestaag afneemt. De populatie grutto’s in de Krimpenerwaard loopt nu jaarlijks met zo’n 3 tot 5 procent terug, zo blijkt uit tellingen. “Dat klinkt misschien niet dramatisch”, zegt De Mik, “maar in dit tempo is er over twintig jaar geen grutto meer over.” In het beheergebied van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard is het neonicotinoide insecticide imidacloprid de grootste probleemstof: in 64% van de metingen in 2012 werd de stof in normoverschrijdende concentraties in het oppervlaktewater aangetoond. Imidacloprid is uitzonderlijk giftig voor insecten, die de belangrijkste voedingsbron voor gruttokuikens zijn. Zuid-Holland veroorzaakt met deze groteske milieuverontreiniging met een uiterst giftig bestrijdingsmiddel een ramp onder de weidevogels. Uit de Weidevogelbalans 2013 van SOVON blijkt dat in Zuid-Holland de Kievit met 7,3% per jaar achteruit is gegaan, de Scholekster met 5,6 % per jaar, Grutto met 3% en Tureluur met 6% per jaar. Kritische soorten als Watersnip, Kemphaan en Zomertaling zijn in Zuid-Holland inmiddels uit het agrarisch gebied vrijwel verdwenen.

Henk Tennekes vertelt over zijn werk over neonicotinoïden tijdens afsluiting project de Honingbank in Den Haag

De Honingbank is een kunstproject dat is bedacht door het Franse collectief Parti Poétique (‘Poetische Partij’) en in samenwerking met Stroom Den Haag werd ontwikkeld. Dit project bood een instrument om bijen te sparen: De Bijenspaarrekening. Stroom heeft ervoor gekozen met de Honing Bank te stoppen, waarvoor de organisatorische, financiële en praktische belasting die het project vereist, de belangrijkste redenen zijn. Op vrijdag 14 november 2014 werd het Honing Bank project feestelijk afgesloten. Tijdens deze bijeenkomst vertelde toxicoloog Henk Tennekes over zijn onderzoek naar neonicotinoiden dat hij heeft gedaan m.b.v. een extra bijdrage die de Honing Bank via crowdfunding binnenhaalde.