Kustvogels

The decline of the Kentish Plover in the Dutch Delta relates to insect decline and surface water contamination with imidacloprid

The population of the Kentish Plover Charadrius alexandrinus in the Netherlands has declined from 700-900 pairs in 1973-1977 to 180-210 pairs in 2008, three-quarters of which were breeding in the Dutch Delta area. Reproductive success of the Kentish Plover in the Delta area in 2000-2005 was on average only 0.39 chicks per pair per year, which is far too low to sustain the population. The most recently recorded (2007-2008) decline of the Kentish Plover population in the Delta area (estimated at 144 pairs in 2008) can be attributed to a large extent to changes in the breeding populations in the Grevelingen lake area, which showed a decline from 91 pairs in 2007 to 59 pairs in 2008. In its most important breeding area (Slikken van Flakkee) there was a decline from 62 pairs in 2007 to 32 pairs in 2008, which coincides with recent decline of the Red-listed bumblebee Bombus muscorum in this area (several dozens were sighted in 2005, but only 1 in 2009) and possibly other wild bee species as well. In addition, there is evidence of insecticide (imidacloprid and carbendazim) contamination of surface water in 2007 on the island of Goeree-Overflakkee, i.e. in the vicinity of the Slikken van Flakkee, at levels that are bound to be toxic to insects.

De Nederlandse broedpopulatie van de lepelaar is vanaf de jaren 1980 sterk toegenomen

De Lepelaar Platalea leucorodia heeft een voorkeur voor dynamische milieus op de overgang tussen zoet en zout en broedt daar op eilanden, in duinvalleien en kwelders, en in het binnenland ook in uitgestrekte moerassen met veel waterriet en wisselend waterpeil. Het aantal broedparen was op een dieptepunt van 150 paar in 1969. Sindsdien heeft de lepelaar zich spectaculair hersteld. Rond 1990 werd de 500-paren grens weer gehaald en in 1995 werden zelfs meer dan 700 paren geteld! Volgens SOVON was er sinds 1990 een significante toename van >5% per jaar en wordt de huidige populatie (2005-2008) geschat op 1.500 - 2.000 paar. De broedpopulaties van de lepelaar waren in de jaren 1990 vrijwel overal in Europa stabiel of namen zelfs toe, met uitzondering van Rusland en de Ukraine (gegevens Birdlife International, zie bijlage). De populatie op de Waddeneilanden is in een kwart eeuw vertienvoudigd. Bijna tweederde (gemiddeld 63%) van de lepelaars broedt tegenwoordig op de Waddeneilanden. Het IJsselmeergebied (voornamelijk Oostvaardersplassen) en het Deltagebied (vooral Quackjeswater) volgen met elk een aandeel van 15-16%. Het hoofdvoedsel van de lepelaar bestaat uit vis.

Bestrijdingsmiddelen in oppervlaktewater van Deltagebied bedreigen wilde bijensoorten en strandplevier

De moshommel Bombus muscorum kwam voor 1980 verspreid over heel Nederland voor, met name in het westen van het land. In Zuid-Holland komt de moshommel nu slechts nog voor in enkele buitendijkse gebieden in de Delta. Op de Beninger Slikken en Tiengemeten zijn nog grote populaties aanwezig, maar de populatie van de moshommel op de Slikken van Flakkee is vermoedelijk klein. Op de Hompelvoet was de populatie rond 2000 groot, maar lijkt imiddels bijna verdwenen te zijn. Ook met de overige wilde bijensoorten van het eiland gaat het slecht. De Slikken van Flakkee zijn de belangrijkste broedplaats in Noordwest-Europa van de Strandplevier Charadrius alexandrinus. Het aantal broedparen van de Strandplevier op de Slikken van Flakkee is in 2008 verder gedaald (32 paren tegenover 62 paren in 2007).

De strandplevier is ook van oudsher broedvogel in 10-tallen paren in het Haringvliet met als belangrijkste broedplaats de Scheelhoek en het Quackgors bij Hellevoetsluis. Door de Deltawerken ontstonden broedplaatsen door het opspuiten van zand bij de Hellegatsdam en het droogvallen van de Ventjagersplaat.

Het gemiddelde uitvliegsucces van de strandplevier in het Deltagebied in de periode 2000-2005 bedroeg slechts 0,39 jong/paar, waardoor deze soort met uitsterven wordt bedreigd. Het voedsel van de standplevier bestaat uit ongewervelden van de bodem- en waterfauna waaronder ook insecten. Sinds 2001 zijn in het oppervlaktewater van het Deltagebied normoverschrijdingen gemeten van bestrijdingsmiddelen, die met name in de aardappelteelt worden ingezet, en die een dodelijke bedreiging voor ongewervelde dieren vormen. Ook de bodem van het Grevelingenmeer is zo dood als een dooie pier.

De Tapuit verdwijnt als broedvogel uit de Benelux

Rond 1960 hebben naar schatting 2.500 - 3.000 tapuiten Oenanthe oenanthe in Nederland gebroed en in de periode 1973-77 was de soort als broedvogel nog steeds wijd verspreid in Nederland. De tapuit broedde niet alleen in heidevelden, veengebieden en duinen maar ook in cultuurland op de zandgronden. Vanaf de jaren tachtig begint de verspreiding snel ijler te worden waarbij aanvankelijk vooral leemtes ontstaan in de kleinschalige agrarische landschappen in Drenthe, de Friese zandgronden, Overijssel, Noord-Brabant en Limburg. Tot in de '80er jaren was de tapuit nog een wijdverbreide broedvogel in de kustduinen. Vanaf 1990 is er een verdere zeer sterke afname van >5% per jaar van broedende tapuiten en in 1998-2000 was de tapuit verdwenen uit de Zuid- en Midden-Nederlandse heide- en stuifzandgebieden.

De Grauwe Klauwier is door een gebrek aan grote insecten zo goed als uitgestorven in Nederland en Vlaanderen

Mogelijk waren er rond 1900 in Nederland enige duizenden grauwe klauwieren Lanius collurio, die in vele landschapstypen voorkwamen. De soort heeft het lang volgehouden in de duinen, die tot in de jaren '50 een bolwerk van de grauwe klauwier vormden. Sindsdien is de duinpopulatie sterk afgenomen, eerst in de duinen van het vasteland en vanaf de jaren '80 ook op de Waddeneilanden. Rond 1960 werd de stand in Nederland geschat op 400 paren. In 1985 werden nog slechts 80-140 paren geteld in Nederland. Sinds 1990 was er weer een significante afname. In de duinstrook werd in 1997 en 1998 nog een broedgeval gezien op Ameland. Nadien waren er nog slechts enkele onregelmatige broedgevallen in de hele Nederlandse duinstrook.

De hoofdmoot van het menu van de grauwe klauwier bestaat uit grote insecten zoals kevers, bijen, hommels, sprinkhanen en libellen. De algehele veraming van de insectenfauna lijkt de belangrijkste oorzaak te zijn geweest voor het verdwijnen van de grauwe klauwier uit de Nederlandse duinen. Ook in Vlaanderen is de populatie van de grauwe klauwier dramatisch achteruit gegaan: rond 1970 werd het aantal broedende grauwe klauwieren nog op 340 paar geschat, maar in de periode 1990-1994 werden nog slechts 6-7 'echte' broedparen geteld in de enig overgebleven Limburgse populatie. Ook in Engeland, Italië, Andorra, Slowakije, Slowenië, Servië, Litouwen, Griekenland en Scandinavië ging de grauwe klauwier in de jaren 1990 achteruit (gegevens Birdlife International, zie bijlage).

Oystercatchers declining in European and American coastal ecosystems in last 20 years

The number of Oystercatchers (Haematopus ostralegus) in the Dutch Wadden Sea has declined by 40% during the last two decades. The number of breeding pairs declined 4.6% annually. Reproductive output was virtually zero in the last 7 years, which was associated with a dramatic decline in summer of two prey species for raising the young, i.e. ragworm and Baltic tellin. Oystercatcher numbers have also declined on the Wash, England since the late 1980s, due to changes in winter survival, which was related to cockle and mussel abundance. Poor recruitment of juvenile shellfish to the Wash populations was implicated in the decline in both mussels and cockles. American Oystercatchers are also at risk in coastal ecosystems. The number of Oystercatchers breeding on barrier islands in Virginia has decreased by more than 50% in the last 20 years.