Kustvogels

Met de eidereend gaat het weer bergafwaarts

Vrijwel de gehele Nederlandse broedpopulatie van de eider Somateria mollissima nestelt op de Waddeneilanden (met name op Vlieland, Terschelling en Schiermonnikoog). Zeer kleine aantallen broeden langs de Fries-Groningse Waddenkust en in het Deltagebied (op Neeltje Jans en in de Oosterschelde). Eidereenden broeden sinds 1906 in het Nederlandse Waddengebied. Aanvankelijk namen de aantallen hier toe, totdat lozingen van uit de Rijnmond afkomstige vergiften eind jaren zestig een massale sterfte veroorzaakten. Na een verbod op de belangrijkste veroorzakers trad een herstel op; midden jaren tachtig bedroeg de stand 5000-7000 broedparen. Sindsdien gaat het weer bergafwaarts. In andere delen van Europa was de soort in de periode 1990-2000 stabiel, met uitzondering van een afnemende populatie in IJsland (gegevens Birdlife International, zie bijlage).

De blauwe kiekendief dreigt uit te sterven in Nederland

De blauwe kiekendief Circus cyaneus was vroeger een vrij algemene broedvogel. Door het in cultuur brengen van het land is de soort steeds meer naar uithoeken verdreven, totdat de soort slechts nog in duinvalleien op de waddeneilanden broedde. Maar ook daar zit de blauwe kiekendief nu duidelijk in de gevarenzone. In 2008 en 2009 nam het aantal broedende blauwe kiekendieven op de Waddeneilanden verder af. In 2009 werden nog maar 17 broedparen gevonden: dat is nog niet de helft van het aantal in 2007 (36). Op Ameland, voorheen een bolwerk, kwamen in 2009 helemaal geen blauwe kiekendieven meer tot broeden. Door de huidige trend komt de soort nog verder in de gevarenzone en lijkt het uitsterven in Nederland nog een kwestie van enkele jaren. De soort is ook ernstig bedreigd in Duitsland. De blauwe kiekendief ging in de jaren 1990 ook achteruit in Zweden, Finland, de Baltische staten, Polen, Tsjechië, Ukraine, Portugal en Ierland (gegevens Birdlife International, zie bijlage).

De blauwe kiekendief zoekt prooi (vooral jonge en volwassen zangvogels, jonge nestvlieders, kleine knaagdieren) in lage vlucht en vangt deze bij verrassing in plotselinge duik. Vergeleken met historische gegevens uit de jaren tachtig springt vooral de afname van het aandeel grote prooien in het oog, zowel van konijn, fazant als jonge weidevogels.

De broedpopulatie van de graspieper in Nederland is sinds 1980 gehalveerd

Graspiepers Anthus pratensis hebben duidelijk meer op met het noorden en zuidwesten van ons land dan met de rest. Zowel in de noordelijke zeeklei- en veengebieden als in het zeekleigebied in de Delta worden hoge dichtheden bereikt. Dit geldt ook voor de Waddeneilanden (vooral duinen en kwelders), de noordelijke zandgronden, de Drents-Groningse veenkoloniën en Flevoland. Op de hogere zandgronden van Oost- en Zuid-Nederland is de Graspieper vrij spaarzaam en komt hij vooral voor in weinig verboste heidevelden en hoogveenreservaten, in open beekdalen en jonge ontginningslandschappen. Vogens de Vogelbescherming is de broedpopulatie sinds 1980 gehalveerd. De soort staat nu als gevoelig op de Nederlandse en Duitse rode lijst en als (ernstig) bedreigd op de Vlaamse en Luxemburgse rode lijst. Ook in Engeland en Frankrijk ging de graspieper in de jaren 1990 sterk achteruit (gegevens Birdlife International, zie bijlage).

De graspieper eet hoofdzakelijk ongewervelden, ook af en toe zaden en fourageert vrijwel uitsluitend op de grond.

De tureluurs gaan sinds 2000 hard achteruit

In Nederland broedt de tureluur Tringa totanus vooral op schorren en kwelders, vochtige en structuurrijke weidegronden en in mindere mate elders in slootrijke open gebieden. De hoogste dichtheden bereikt deze soort in ons land dan ook in het broedseizoen op de kwelders en schorren in het Waddengebied en in de Delta. In de broedtijd worden vooral insekten, wormen en kleine, in slikkige sloten levende waterdieren, gegeten. De tureluur heeft in de afgelopen 25 jaar een groot deel van zijn broedgebieden in Oost- en Zuid-Nederland verlaten. Tureluurs wisten zich in Noord- en West-Nederland vrij goed te handhaven, ook in intensief bewerkte graslanden, totdat rond 2000 een neerwaartse tendens inzette, vooral in de noordelijke veengebieden.

Begin jaren negentig werd het totaal aantal broedparen geschat op 24.000 tot 36.000. In de periode 1998 - 2000 werd dit aantal bijgesteld naar naar 20.000 - 25.000 broedparen. Tussen 2003 en 2007 is er een afnemende trend van 5% per jaar. Een afname met 5% per jaar betekent een halvering in 14 jaar als deze trend blijvend is. Volgens de Vogelbescherming is de huidige broedpopulatie ten opzichte van 1980 gehalveerd. De soort staat als kwetsbaar op de Duitse rode lijst. Ook elders in Europa (Engeland, Ierland, Spanje, Zweden, Finland, de Baltische staten, Wit-Rusland, en de Ukraine) ging de soort in de jaren 1990 achteruit (gegevens Birdlife International, zie bijlage).

Extreme oppervlaktewaterverontreiniging met bestrijdingsmiddelen bedreigt de kluut in het Delta- en Waddengebied

De kerngebieden van de verspreiding van de kluut Recurvirostra avosetta zijn gelegen in de Waddenzee (vooral Noord-Friesland-buitendijks, Groningse Noordkust, Dollard), de Kop van Noord-Holland (Balgzand) en het Deltagebied (grootste kolonies in Volkerakmeer en Haringvliet). In het afgelopen decennium viel in de Delta een substantiële teruggang te bespeuren. Zo nam het aantal paren in het Haringvliet in 2009 t.o.v. 2008 met 44% af; met 253 paren bereikte de soort hier het laagste aantal sinds 2002. In het Volkerakmeer neemt de Kluut sinds 2003 jaarlijks in aantal af en werd in 2009 met 145 paren een dieptepunt bereikt. De kluut was van oudsher ook een broedvogel op de Slikken van Flakkee, de Hompelvoet en de Slikken van Bommenede. Ook hier zijn de aantallen sterk teruggelopen. Recent neemt het aantal kluten ook in het Waddengebied af. Een sterke afname doet zich voor langs de vastewalkust. Langs de Noordkust van Groningen, tussen Lauwersmeer en Eemshaven, broedde in 2004 nog maar 16% van de populatie in 1987. Een vrijwel vergelijkbare trend wordt ook langs de Friese Noordkust gevonden. De aantalsontwikkeling van de kluut op het Balgzand is ronduit rampzalig. Tot 2005 kwamen jaarlijks nog 400-600 paren tot broeden. In 2008 broedden nog slechts 23 paren kluten op Balgzand. Het broedsucces is bovendien nihil. In alle belangrijke broedbiotopen van de kluut in het Delta- en Waddengebied worden arthropoden bedreigd door extreme oppervlaktewaterverontreiniging met imidacloprid en andere bestrijdingsmiddelen, met name door de bollen- en aardappelteelt. In vrijwel alle andere gebieden van Europa was de broedpopulatie van de kluut in de jaren 1990 stabiel of nam zelfs toe (gegevens Birdlife International, zie bijlage).

Bestrijdingsmiddelen in de aardappelteelt bedreigen niet-doelwit organismen

Het Hoogheemraadschap van Rijnland heeft in 2005 en 2006 in akkerbouw gebieden de bestrijdingsmiddelen in oppervlaktewater gemeten. Van 93 gemeten stoffen overschreden er 24 de concentratienormen (26%). Imidacloprid pieken zijn in mei waar te nemen veroorzaakt door aardappelbespuitingen. Het waterschap Hollandse Delta stelde in akkerbouwgebied in mei 2006 ook hoge normoverschrijdingen van imidacloprid vast, vlak na de toepassingsperiode in pootaardappelen. Het middel breekt langzaam af, waardoor het toch gedurende het hele jaar in sloten wordt teruggevonden. Onderzoek van Wetterskip Fryslan in 2009 heeft opnieuw bevestigd dat het gebruik van imidacloprid in de aardappelteelt normoverschrijdende verontreiniging van het oppervlaktewater veroorzaakt. Uit een recent RIVM rapport (bijlage) blijkt dat in de aardappelteelt de hoeveelheid imidacloprid die in het oppervlaktewater terecht komt vooral bepaald wordt door strikt noodzakelijke drainage (ontwatering). De verantwoordelijkheid voor oppervlaktewaterverontreiniging met imidacloprid door de aardappelteelteelt kan dus niet op de boeren worden afgeschoven.

De broedpopulatie van de strandplevier is zeer sterk gedaald in de afgelopen 35 jaar

Strandplevieren waren lange tijd kenmerkende broedvogels van onze kustgebieden. In de afgelopen 35 jaar is de landelijke broedpopulatie van de strandplevier Charadrius alexandrinus meer dan 75% in aantal afgenomen: van 700-900 paren in de periode 1973-1977, naar 500-700 paren in 1979-1985, naar 330-370 paren in 1993-1997 en vervolgens naar 270-320 paren in 1998-2000 en 170-200 paren in 2009. De broedverspreiding van de strandplevier is nu nagenoeg beperkt tot het Delta- en Waddengebied en het zwaartepunt ligt in het Deltagebied (Grevelingenmeer, Westerschelde en Krammer-Volkerak). Eind 70-er jaren broedden ten minste 200 paren in de Grevelingen (bijvoorbeeld Slikken van Flakkee maximaal 117 paren, Veermansplaten 63 en Hompelvoet 60). Sedertdien vond een gestage afname plaats tot het huidige niveau van ruim 60 paren. In de hele Waddenzee broeden nog maar 25 paar strandplevieren en ook hier was de laatste jaren sprake van een afname van het aantal broedparen. De broedpopulatie van de strandplevier ging in de jaren 1990 vrijwel overal in Europa achteruit (gegevens Birdlife International, zie bijlage). De soort staat op de rode lijst van Duitsland als met uitsterven bedreigd. Het voedsel van de strandplevier bestaat uit insecten, kreeftachtigen, wormen en weekdieren.

De scholekster verliest sinds 1990 in snel tempo terrein en kan in 2020 uitgestorven zijn in Nederland

De Scholekster Haematopus ostralegus is in snel tempo bezig veel terrein te verliezen. De afname van de Scholekster begon omstreeks 1990. In amper 15 jaar is de populatie met 50% afgenomen! Als de huidige negatieve trend zich voortzet is de Scholekster in 2020 in Nederland uitgestorven als weidevogel. De broedvogelpopulatie werd in 1998-2000 door SOVON geschat op 80.000 - 130.000 paar. Merkwaardig genoeg waren de broedpopulaties in de ons omringende landen in de jaren 1990 redelijk stabiel (gegevens Birdlife International, zie bijlage). Recent onderzoek heeft uitgewezen dat van alle scholeksters 77 procent in het agrarisch land broedt, 4 procent in de stad een nest heeft en 19 procent op de kwelders zit. Scholeksters die zich hebben gespecialiseerd in het leven op het boerenland eten vooral wormen en insectenlarven. De scholekster kan 40 jaar oud worden en hoeft daardoor per broedpaar gemiddeld slechts 0,35 jong per jaar groot te brengen. Het benodigde aantal jongen wordt echter bij lange na niet gehaald, want het landelijk gemiddelde ligt nauwelijks op 0,2 jong per broedpaar. In Nederland bestonden de prooidieren gevonden in de uitwerpselen van Scholeksterkuikens vooral uit regenwormen (Lumbricidae), emelten (Tupilidae larvae) en kevers (Coleoptera, voornamelijk loopkevers Carabidae). Buiten de broedtijd concentreren de scholeksters zich nadrukkelijk in intergetijdengebieden. De aantallen overwinterende scholeksters in de Nederlandse Waddenzee en in de Zeeuwse Delta vertonen na 1990 een sterke daling. In de Waddenzee was sprake van een afname van 287.000 vogels in de jaren 1993-97 naar 190.000 vogels in de jaren 1998-2002. In de Oosterschelde zijn de aantallen afgenomen van 100.000 in de jaren 1970-1980 tot 66.000 in de jaren 1993-97 en 51.000 in 1998-2002.

A Disaster in the Making: A new book on the hazards of imidacloprid

A 72-page 2010 publication raises new and troubling questions about a widely used insecticide's potential for harm to bees, beneficial insects, and bird populations. Using imidacloprid as an example, Dutch toxicologist Dr. Henk Tennekes reports on the hazards of imidacloprid to insects and birds. Imidacloprid is a neonicotinoid chemical, and has systemic action in plants. Other European researchers have linked this insecticide to significant risks for honey bee populations, including possible links to Colony Collapse Disorder.

Dr. Tennekes' findings indicate that imidacloprid (and possibly other neonicotinoid-type insecticides) can bind irreversibly to critical receptors in an insect's nervous system. If these receptors are permanently blocked, the insecticide would not follow a typical dose-response curve. He provides evidence that long term low level to imidacloprid exposure can lead to neurological problems and eventual death of insects.

Studies have shown imidacloprid to be highly persistent in the environment (RCC Compendium of Pesticide Information). In his book, Tennekes presents data showing that imidacloprid has contaminated most of the waterways in the Netherlands.

Systemic activity in plants combined with long-term persistence in the environment and toxicity at low concentrations can be a dangerous combination. Many vulnerable species over large areas could be exposed to this insecticide on land, in surface water following runoff from treated areas and in groundwater due to its potential for leaching through certain soil types.

Several previous studies have shown that imidacloprid is highly toxic to various forms of wildlife, including honey bees, certain beneficial insects, upland game birds, and crustaceans

Tennekes further suggests that imidacloprid has led to a general decline in the insect populations in the Netherlands, and this lack of food in turn has been responsible for declines in bird populations.