Bosvogels

Daling van de eksters sinds 1990

De ekster Pica pica komt algemeen en nagenoeg overal in Nederland voor. In binnensteden is de vogel als broedvogel in parken aanwezig. De ekster eet zowel plantaardig als dierlijk voedsel, waarvan gedeeltelijk ook aas en etensresten. Zoekend op de bodem naar emelten, larven en wormen, in heggen en bomen zoekend naar andere insecten, treffen wij de ekster veelal in de nabijheid van de partner aan. In de winter schakelt de ekster van insecten over naar zaden en door mensen achtergelaten afval. Bij het ingaan van de Flora- en faunawet kreeg de ekster de beschermde status. Aanvankelijk is het aantal broedparen in Nederland van 40.000 in 1973 gestegen tot 120.000 in 1985. De stijglijn stagneerde halverwege de jaren tachtig en vanaf 1990 is landelijk per jaar een daling (gemiddeld 3%) te constateren. Ook in Frankrijk, Rusland, Estland en de Ukraine daalde het broedbestand in de jaren 1990 (gegevens Birdlife International, zie bijlage).

Bijna onopvallend is de gekraagde roodstaart aan het verdwijnen

De gekraagde roodstaart Phoenicurus phoenicurus is een vogelsoort van oude, parkachtige bossen. Deze vogelsoort is vooral te vinden op de zandgronden. Open plekken, oude bomen, graslanden of heiden moeten elkaar afwisselen. De gekraagde roodstaart is tegenwoordig niet meer zo algemeen als enkele decennia geleden. Met name in het rivierengebied, Zuid-Holland en Zuid-Limburg neemt de soort sterk af. In de periode 1998 - 2000 broedden ongeveer 23.000 tot 30.000 paren gekraagde roodstaarten in Nederland. Dat zijn er minder dan de 35.000 tot 50.000 paren welke in de periode 1979 -1985 vastgesteld werden. Volgens SOVON was er tussen 1998 en 2005 ook sprake van een daling. De gekraagde roodstaart ging in de jaren 1990 in grote delen van Europa achteruit (gegevens Birdlife International, zie bijlage). De gekraagde roodstaart is ook een schaarse broedvogel geworden in Brabant en in Oost- en West-Vlaanderen. In de Kempen mag hij nog als vrij talrijk bestempeld worden, voornamelijk in naaldhout. Zijn type-biotoop bestaat uit parkachtig loofbos met voldoende bladerdak en voorzien van kreupelhout. Een uitgesproken habitat voor dit juweeltje bestaat uit oudere dennenbossen, boomgaarden, rijen knotwilgen, houtwallen, populier aanplantingen en woonwijken. De gekraagde roodstaart eet ongewervelden en vruchten. Ongewervelden worden vanaf zitplaats of op de grond gevangen. De vogel vangt ook vliegende insecten op vliegenvangerachtige wijze.

Het gaat bar en barslecht met de tortelduiven in Nederland

De zomertortel broedt in bosranden, parkachtige landschappen met verspreid staande bomen en bosjes, heggen en houtwallen. De zomertortel keert eind april terug vanuit zijn overwinteringsgebieden in Afrika om hier te broeden. Het gehele jaar worden zaden gegeten; zowel oogstresten als onkruidzaden. Vòòr 1950 was de zomertortel Streptopelia turtur (die toen nog gewoon tortelduif heette) een zeer algemeen voorkomende vogel. Daarna daalde het aantal broedparen dat tussen 1973 en 1985 nog geschat werd op 35.000 tot 50.000. Volgens SOVON daalde dit verder in de periode 1990-2007 met meer dan 5% per jaar (significant). Rond 2007 broedden er nog 10.000 tot 12.000 paar in Nederland. Volgens de Vogelbescherming is het bestand sinds 1980 met 85% afgenomen.

De sterke afname van de houtduif door de moderne landbouw

De houtduif (Columba palumbus) is in België en Nederland de grootste duivensoort. De Houtduif eet voornamelijk zaden, bessen en groene planten. Soms ook ongewervelden. In de jaren 1998-2000 werden zo'n 460.000 paren vastgesteld. Dat zijn er minder dan in de voorgaande census-periode (1979-1985); toen werd een schatting van 500.000 tot 800.000 paren gemaakt. De afname is vooral het gevolg van veranderingen in de landbouw, waardoor veel minder voedsel overblijft voor houtduiven. Ook in Zweden ging de broedpopulatie in de jaren 1990 achteruit (gegevens Birdlife International, zie bijlage).

Houtduiven zoeken hun voedsel in een veelheid aan biotopen; van stedelijke gebieden, waar ze leven van wat in tuinen en parken te vinden is, tot op de bosbodem. Favoriet zijn echter kleinschalige landbouwgebieden waar granen verbouwd worden, omgeven door bossen. Deze gebieden zijn vooral te vinden in Noord-Brabant, Gelderland, Overijssel en Drenthe, maar in alle overige provincies komt de houtduif ook veel voor.

De sterke achteruitgang van de boomvalk door de afgenomen beschikbaarheid van prooidieren

Het is een adembenemend schouwspel; een jagende boomvalk die met hoge snelheid en een luide 'tsjak' een libel uit de lucht grijpt. Open gebieden met veel variatie en een ruime hoeveelheid prooidieren, omgeven door bos of bosjes, vormen het leefgebied van boomvalken. In het verleden kwam de boomvalk in Nederland vooral voor in de bossen op de zandgronden. Door voortdurende achteruitgang staat de boomvalk Falco subbuteo als kwetsbaar op de Nederlandse rode lijst. Het totaal aantal broedparen werd rond 2000 geschat op 750 tot 1000 paar. Dat is een stuk minder dan in de jaren '80 toen er nog 1.700 tot 2.100 paren werden geteld. Ook in Duitsland, Finland en Litouwen daalde de broedpopulatie in de jaren 1990 (gegevens Birdlife International, zie bijlage). De soort staat als bedreigd op de Duitse rode lijst. De boomvalk pakt zijn prooi, vogels (zwaluwen, leeuweriken, gierzwaluwen, mussen, vinken, spreeuwen, merels) en insecten (libellen en kevers), bijna uitsluitend in vlucht. De afgenomen beschikbaarheid van prooidieren speelt waarschijnlijk een belangrijke rol bij de achteruitgang van deze kleine valk.

Het gaat bar slecht met de vogels in de Graafschap

Typerend voor de Graafschap is het kleinschalige coulisselandschap met kleine bosjes, houtwallen, singels, heggen en bolle akkers. Het werkgebied van de vogelwerkgroep Noord-West-Achterhoek ligt, met Lochem als centraal middelpunt, voor een groot deel in het Nationaal Landschap De Graafschap. De meest voorkomende biotopen voor vogels in het werkgebied zijn bos, zowel gesloten als halfopen, en agrarisch gebied. In het (half)open agrarisch cultuurlandschap verdwenen weidevogels als Grutto Limosa limosa, Tureluur Tringa totanus en Veldleeuwerik Alauda arvensis. Soorten als Nachtegaal Luscinia megarhynchos en Patrijs Perdix perdix worden nog zelden gezien of gehoord rond Lochem. Ook cultuurvolgers als Boerenzwaluw Hirundo rustica, Huiszwaluw Delichon urbicum en Huismus Passer domesticus volgen deze negatieve trend van achteruitgang.

Hoor je nog wel eens een koekoek?

De koekoek Cuculus canorus komt bijna overal in Europa voor. Het is een langeafstandstrekker die hier aankomt rond april-mei, en in augustus-september terugkeert naar de gebieden ten zuiden van de Sahara. In Nederland was er een achteruitgang van 50% in de laatste 30 jaar. Ook in Vlaanderen zijn de aantallen sterk gedaald in de voorbije 30 jaar. De terugval is het sterkst in landbouwgebieden. De soort staat als bedreigd op de rode lijst van Luxemburg en als gevoelig op de rode lijst van Duitsland. In Ierland, Engeland, Frankrijk, Duitsland, Zwitserland, Zweden en Kroatië ging de soort in de jaren 1990 achteruit (gegevens Birdlife International, zie bijlage). Het broedseizoen van de koekoek is van mei tot juli, waarbij het broeden en grootbrengen van de jongen over wordt gelaten aan andere vogels (waardvogels). Deze broedparasiet steelt een ei uit een nest, daarna wordt snel het eigen ei in dit nest gelegd. De koekoek voedt zich met insecten en één van de redenen van de achteruitgang is de sterke vermindering van vlinders en motten.

Populations of farmland and woodland birds in the UK are falling dramatically

Populations of wild birds in the UK are falling dramatically. Only seabird populations remain comfortably above 1970 levels, while farmland bird numbers continue to plunge to half those of 40 years ago. The long term decline of farmland birds in England has been driven mainly by the decline of those species that are restricted to or highly dependent on farmland habitats (the ‘specialists’). Most of the farmland specialists have declined since 1970, with five, Grey Partridge Perdix perdix, Turtle Dove Streptopelia turtur, Starling Sturnus vulgaris, Tree Sparrow Passer montanus and Corn Bunting Miliaria calandra having declined by over 80 per cent. Populations of one of the farmland generalists (of those species found on farmland and other widespread habitats), the Yellow Wagtail Motacilla flava, have declined by over 70 per cent since 1970. The long term decline of woodland birds in England was mostly driven by the decline of specialist woodland birds (those restricted to or highly dependent on woodland habitats). Nine of the woodland specialists have at least halved since 1970, with seven species, Wood Warbler Phylloscopus sibilatrix, Willow Tit Parus montanus, Tree Pipit Anthus trivialis, Spotted Flycatcher Muscicapa striata, Lesser Redpoll Carduelis cabaret, Lesser Spotted Woodpecker Dendrocopos minor and Nightingale Luscinia megarhynchos having declined by over 70 per cent relative to 1970. Five woodland specialists, Marsh Tit Parus palustris, Nightingale, Spotted Flycatcher, Tree Pipit and Willow Tit declined by over 20 per cent between 2004 and 2009. Populations of five woodland generalists - Blackbird Turdus merula, Bullfinch Pyrrhula pyrrhula, Dunnock Prunella modularis, Song Thrush Turdus philomelos and Tawny Owl Strix aluco, have also declined relative to 1970.

Farmland and woodland bird numbers crash in Wales

The State of Birds in Wales 2010 report, published on 11 April 2011, shows that several bird species in Wales are declining at an alarming rate. The study is joint publication by RSPB Cymru, the Welsh Ornithological Society, Countryside Council for Wales, the British Trust for Ornithology and the Wildfowl and Wetlands Trust. The report shows that numbers of some farmland and woodland birds have crashed by up to half since 1994. For example, Starlings Sturnus vulgaris have decreased by 58 per cent, Curlew Numenius arquata by 46 per cent and Yellowhammer Emberiza citrinella by 40 per cent. Many of Wales’s breeding birds are falling. European Golden Plover Pluvialis apricaria numbered several hundred breeding pairs in the 1970s; this had decreased to just 36 by 2007. If this decline has continued, the species is officially a rare breeding bird (less than 30 breeding pairs). Both Corn Bunting Miliaria calandra and Turtle Dove Streptopelia turtur are declining, with neither species recorded breeding every year. Regular breeding species suffering significant falls in numbers include: Cuckoo Cuculus canorus (37 per cent), Common Swift Apus apus (52 per cent), Tree Pipit Anthus trivialis (29 per cent), Goldcrest Regulus regulus (41 per cent) and Linnet Carduelis cannabina (32 per cent).

Liz Jones: I believe the RSPB has lost sight of its job, which is to protect birds

I read with interest last week that wild birds in the UK are in decline. The number of farmland birds is half that of 40 years ago. There have been dramatic falls, too, in woodland birds such as the lesser spotted woodpecker Dendrocopos minor, the tawny owl Strix aluco and the wood warbler Phylloscopus sibilatrix. These startling figures were churned out by the RSPB, a hugely rich, powerful organisation – the most potent conservation group in this country. It was set up in 1889 by a group of women concerned about the large numbers of birds slaughtered to provide feathers for hats. Now, it fetishises the rare while it is happy for the many to be persecuted. The RSPB orchestrated the slaughter of thousands of ruddy ducks (first brought to this country in the Forties by Sir Peter Scott) to stop them travelling to Spain to cross-breed with the rare white-headed duck.