Bosvogels

De broedpopulatie van de turkse tortel is in Nederland sinds de jaren 80 gehalveerd

De Turkse tortel Streptopelia decaocto is sinds 1900 vanuit de Balkan West-Europa binnengetrokken. Het eerste geregistreerde broedgeval in Nederland was in 1949, bij Oldebroek. In België dateert het eerste vastgestelde broedgeval van 1955, bij Knokke. Het is nauwelijks voor te stellen hoe snel de uitbreiding van deze hoogproductieve broeder zich heeft voltrokken. Dat komt doordat turkse tortels tot wel 5 broedsels per jaar groot kunnen brengen. De jongen uit het eerste legsel doen een paar maanden later zelf al weer mee aan het voortplanting. Er zijn weinig of geen vogels die zich zo snel kunnen vermenigvuldigen. Bossen, tuinen, parken, stadscentra; het is zo gek niet te bedenken of de ultra-flexibele turkse tortel weet zich er aan te passen en voldoende voedsel te vinden om grote aantallen jongen groot te brengen. De vogel eet voornamelijk zaden en groene planten, maar ook ongewervelden. Toch is net als bij de huismus Passer domesticus in Nederland sinds de jaren 80 een drastische teruggang (halvering) vastgesteld. Het aantal broedvogels in Nederland werd in 1998-2000 door SOVON geschat op 50.000 - 100.000 paar.

De broedpopulaties van de bonte vliegenvangers in Noord- en West-Europa gingen in de jaren 1990 achteruit

Bonte vliegenvangers Ficedula hypoleuca zijn holenbroeders die graag gebruik maken van nestkasten. Maar ook natuurlijke nestgelegenheid zoals verlaten spechtennesten, wordt graag gebruikt. Deze soort wordt vooral aangetroffen in loof-en gemengde bossen, met open plekken en een gevarieerde structuur. De bonte vliegenvanger eet voornamelijk insecten die op typische vliegenvanger manier gevangen worden, en soms ook wormen. Het aantal broedparen van de bonte vliegenvanger is 1998-2000 berekend op ongeveer 14.000 tot 18.000 paren. De marge is zo klein omdat het overgrote deel van de populatie in nestkasten broedt, waardoor een tamelijk betrouwbare indruk van de populatie bestaat. Het lijkt erop dat de aantallen niet langer groeien; in de periode 1979-1985 werden namelijk nog 15.000 tot 25.000 paren geraamd. De broedpopulaties van de bonte vliegenvanger in Scandinavië, Duitsland, Luxemburg, Zwitserland, Engeland en Moldavië gingen in de jaren 1990 achteruit (gegevens Birdlife International, zie bijlage).

Belangrijke broedpopulaties van de boomklever in Frankrijk en Zweden gingen in de jaren 1990 achteruit

De boomklever dankt zijn naam aan het vermogen bomen zowel omhoog als omlaag te beklimmen, waardoor de vogel als het ware lijkt te kleven aan de stam, zonder te vallen. Soortenrijke bossen met loofbomen, het liefst oude eiken, en enkele open plekken zijn uitstekend geschikt voor de boomklever Sitta europaea. De soort is gebonden aan het voorkomen van spechten, welke de broedholten uithakken waarvan de boomklever gebruik maakt. Het voedsel van de boomklever wordt gezocht door nauwkeurig de schors van bomen te inspecteren op insecten. Ook zaden en noten worden gegeten; boomklevers kunnen dan ook gezien worden terwijl ze verwoed inhakken op een met de poten vastgehouden vrucht. Volgens SOVON is er sinds de jaren 1990 een significante toename van <5% per jaar. De totale Nederlandse boomkleverpopulatie werd in 1998-2000 geschat op ongeveer 16.000 tot 20.000 paren. Sinds de eeuwwisseling is de boomklever meer te zien in de buurt van bebouwing. Hij begint een beetje een cultuurvolger te worden. Belangrijke broedpopulaties van de boomklever in Frankrijk en Zweden gingen in de jaren 1990 achteruit (gegevens Birdlife International, zie bijlage).

De boompieper gaat sinds de jaren 1990 in grote delen van Europa achteruit

De boompieper Anthus trivialis leeft graag aan de rand van bossen en open plekken. Moerassen zijn zeer geliefd, maar ook kaalgekapte bospercelen en heideterreinen worden volop bewoond door boompiepers. Enkele opvallende veranderingen in de verspreiding van de boompieper kunnen worden geconstateerd. Het rivierengebied wordt minder en minder bewoond, evenals Zeeland en Zuid-Limburg. Flevoland daarentegen is voor een groot deel gekoloniseerd. De soort is in elk geval uit een groter gebied verdwenen dan dat er aan broedgebied is bijgekomen. Volgens SOVON was er sinds 1990 een significante toename van <5% per jaar. Het broedbestand werd in 1998-2000 geschat op 35000 - 45000 paar. De soort staat als gevoelig op de Duitse rode lijst. In grote delen van Europa (Engeland, België, Luxemburg, Frankrijk, Duitsland, Zwitserland, Oostenrijk, Kroatië, Servië, Zweden en Finland) ging het broedbestand van de boompieper in de jaren 1990 achteruit (gegevens Birdlife International, zie bijlage). De boompieper eet voornamelijk ongewervelden, ook af en toe zaden en fourageert voornamelijk op de grond.

De wielewaal gaat sinds de jaren 1990 achteruit

Vóór 1950 was de wielewaal Oriolus oriolus een vrij algemene bosvogel. Het geluid van de wielewaal is bekender dan de vogel zelf. Dat is niet verwonderlijk want wielewalen zijn bijzonder schuwe vogels die zich voornamelijk in de bovenste lagen van boomkronen ophouden. De wielewaal eet voornamelijk insecten, maar na de broedtijd ook aanzienlijke hoeveelheden vruchten. Eind jaren 1980 schatte men het aantal op circa 8500 broedvogels. Volgens SOVON daalde het broedvogelbestand in de periode 1990-2007. Rond 2007 broedden er nog ongeveer 4500 paar in Nederland. De wielewaal staat als kwetsbaar op de Nederlandse en Duitse rode lijst. De soort staat ook op de Vlaamse rode lijst en is daar bedreigd. In Engeland, Frankrijk, Andorra, Duitsland, Denemarken, Finland en Griekenland ging de wielewaal in de jaren 1990 achteruit (gegevens Birdlife International, zie bijlage).

Sharp decline in farmland and woodland birds in Estonia in 2007-2010

Among the Estonian multispecies indices, the woodland bird index shows a steady increase until 2000, followed by a moderate negative trend in 2001-2006, and a sharp decline in 2007-2010. The farmland bird index largely follows the woodland bird index, but shows two distinctive declines in 1994-1996 and in 2007-2010. The species that contributed most to the 2007-2010 declines were Tringa totanus, Motacilla flava, Crex crex, Passer montanus, Motacilla alba, Columba palumbus, Delichon urbicum, Locustella naevia, Acrocephalus schoenobaenus, Parus palustris, Loxia curvirostra, Sitta europaea, Parus cristatus, Dendrocopus major, Oriolus oriolus, Dendrocopus minor, Nucifraga caryocatactes, Parus montanus.

De groene specht handhaaft zich goed in Nederland

De groene specht Picus viridis is één van de meest talrijke en verspreide spechten in ons land en leeft in loof- en gemengde bossen met oude bomen en open plekken, in oude parken, etc. Hij zoekt zijn voedsel dat hoofdzakelijk uit wormen en insecten bestaat meer op de grond. Hij is dol op rode mieren maar eet ook andere insecten en bessen. De vogel vangt prooi door deze op te likken met lange kleverige tong. Waarschijnlijk trad halverwege de 20e eeuw al een afname op, vooral op de oostelijke zandgronden. Midden jaren zeventig broedden nog 6000-7500 paar in ons land. Daarna zette de afname duidelijk door, vooral in het oosten en zuiden. Rond 1985 waren nog 3000-4500 paar over. Sindsdien lijkt de populatie in Achterhoek en Zuid-Limburg iets te stijgen, terwijl het midden van het land, het rivierengebied, oostelijk Brabant en aangrenzend Limburg een verdere afname melden. In de duinstreek en in Zeeland wordt sinds midden jaren tachtig een duidelijke toename opgemerkt. Het totaal aantal broedparen lijkt sinds midden jaren tachtig stabiel te zijn en werd in 1998-2000 geschat op ongeveer 4.500 tot 5.500 paren. De soort ging in de periode 1990-2000 vooral in Oost-Europese landen achteruit (gegevens Birdlife International, zie bijlage).

Het broedbestand van de spotvogel is in 20 jaar gehalveerd

Het leefgebied van de spotvogel Hippolais icterina bestaat uit struwelen en verspreide groepjes bomen die beschutting bieden in half-open landschappen. Parkachtige landschappen met open plekken en bomengroepen met struikgewas zijn perfecte leefgebieden. Het 'vroegere' landbouwgebied, met hagen en houtwallen, bosranden met mantel- en zoomvegetatie voldeed prima, maar de beschikbaarheid van dergelijke gebieden neemt steeds verder af. De spotvogel neemt sinds de jaren 1960 en 1970 in Nederland af. Tussen 1979 en 1985 werden 35.000 tot 55.000 paartjes vastgesteld. In de periode 1998 - 2000 werden nog maar 17.000 tot 25.000 paartjes geteld. De aantallen zijn dus in twintig jaar tijd gehalveerd. De spotvogel is inmiddels uitgestorven in Luxemburg (1994) en in 2004 als gevoelig op de Nederlandse rode lijst gezet. Ook in België, Duitsland, Zwitserland, Denemarken, Finland, Kroatië en Servië gingen de broedpopulaties van de spotvogel in de periode 1990-2000 achteruit (gegevens Birdlife International, zie bijlage). De soort leeft van insecten en bessen en fourageert in struiken, zelden op de grond, maar wel vaak hoog in bomen.

Bestandszusammenbruch des Baumpiepers {Anthus trivialis) an der Unteren Traun, Oberösterreich

Nach einem anhaltenden Bestandsrückgang verschwand der Baumpieper {Anthus trivialis) Mitte der 90iger Jahre als Brutvogel aus einer Fläche von 200 km2 in den niederen Lagen des oberösterreichischen Alpenvorlands. Gleichzeitig scheinen Vorkommen dieser Art in höheren Lagen in ihrem Bestand stabil.

De onstuimige toename van broedende boomleeuweriken is de laatste 10 jaar tot staan gekomen

Het verspreidingsgebied van de boomleeuwerik Lullula arborea is vrijwel beperkt tot de hogere zandgronden (schrale heide, zandverstuivingen en open plekken in bossen) en de duinstreek. Het belangrijkste bolwerk is de Veluwe dat 40% van de landelijke populatie huisvest. Andere kerngebieden liggen in Noord-Brabant, in Limburg en in de grote boswachterijen en heidevelden in Drenthe. In het westen van het land wordt de soort vooral aangetroffen in de duinstreek tussen Camperduin en Den Haag. De broedpopulatie heeft zich in een kwart eeuw weten te verdubbelen van gemiddeld 2.800 paren in de periode 1979-1983 tot gemiddeld 5.500 paren in 1999-2003. In de laatste 10 jaren is deze onstuimige toename vrijwel tot staan gekomen, lokaal is zelfs achteruitgang opgetreden.