Nog steeds extreme normoverschrijdingen van insecticiden in het oppervlaktewater van Delfland door glastuinbouw

Om inzicht te krijgen in de ontwikkeling van de waterkwaliteit heeft het Hoogheemraadschap van Delfland een meetnet gericht op het glastuinbouwgebied. De resultaten in de periode 2005-2009 laten zien dat de concentraties van gewasbeschermingsmiddelen zeer hoog zijn en de normen zeer fors overschrijden, soms wel met een factor 700 tot 3000. De belangrijkste probleemstoffen in dit kader zijn de insecticiden imidacloprid, pirimicarb en pirimifos-methyl en het fungicide carbendazim. Imidacloprid wordt sinds 2006 gemeten en in de jaren 2008 en 2009 zijn er concentraties van hoger dan 500x de MTR norm aangetroffen.

De korhoen is in de Benelux door een gebrek aan insecten zo goed als uitgestorven

Toen de woeste gronden in Oost-Nederland werden ontgonnen ontstonden er uitgestrekte heidevelden waar korhoenders goed gedijden. In 1949 waren er nog ten minste 2875 hanen van de korhoen Tetrao tetrix in Nederland. De soort is sindsdien zo goed als uitgestorven. In 2002-2007 broedden nog slechts 15 - 23 paar in Nederland, terwijl dit er in 1976 nog meer dan 400 waren. Alleen in Overijssel op de Sallandse Heuvelrug leeft nog een kleine groep, die echter ook nauwelijks stand weet te houden. In 2006 werden 23 hanen geteld, in 2007 nog 15 hanen, in 2008 nog 12 hanen, en de laatste tellingen van korhoenders van Staatsbosbeheer en Natuurmonumenten wijzen op nog slechts zeven hanen en vermoedelijk evenveel hennen.

Falende voortplanting van weidevogels te Antwerpen rond de eeuwwisseling

De natuurcompensaties voor de Antwerpse Haven zijn een slag in het water. Dat staat met zoveel woorden te lezen in een recente studie van de Antwerpse ornitoloog Jacques Van Impe. De man deed gedurende 30 jaar onderzoek naar de broedresultaten van weidevogels in en rond het huidige havengebied op de Antwerpse Linkeroever. Daaruit blijkt dat de weidevogels het in het ganse gebied zeer slecht doen. Ook binnen de nieuwe natuurreservaten. 50% van alle legsels verdwijnen tijdens het broedproces en het aantal vliegvlugge jongen, grootgebracht per broedpaar, haalt niet de vereiste normen om de weidevogelpopulaties in stand te houden.

Onrustwekkende achteruitgang van de boerenzwaluw in Europa en Noord Amerika door insectenschaarste

Het gaat niet goed met de boerenzwaluw Hirundo rustica in Vlaanderen. De populatie wordt nu geschat op 20 à 30.000 broedparen tegenover 200 à 300.000 in het begin van de jaren zeventig. Een dramatische achteruitgang van ongeveer 90 procent in 35 jaar. Volgens de Vogelbescherming is de Nederlandse broedpopulatie sinds 1980 ook met 50-75% geslonken. De schaalvergroting en intensivering van de landbouw is een belangrijke reden voor de achteruitgang van de boerenzwaluw in onze streken. Veel van de kleine gemengde familiebedrijven zijn gestopt en vervangen door industriële veehouderijen met moderne stallingen die veel minder geschikt zijn als broedplaats voor boerenzwaluw. Ook het gebruik van insecticiden is één van de redenen voor de steile achteruitgang van het aantal broedende boerenzwaluwen. Boerenzwaluwen zijn voor hun voeding en het grootbrengen van hun jongen immers volledig aangewezen op insecten.

De scholekster verliest sinds 1990 in snel tempo terrein en kan in 2020 uitgestorven zijn in Nederland

De Scholekster Haematopus ostralegus is in snel tempo bezig veel terrein te verliezen. De afname van de Scholekster begon omstreeks 1990. In amper 15 jaar is de populatie met 50% afgenomen! Als de huidige negatieve trend zich voortzet is de Scholekster in 2020 in Nederland uitgestorven als weidevogel. De broedvogelpopulatie werd in 1998-2000 door SOVON geschat op 80.000 - 130.000 paar. Merkwaardig genoeg waren de broedpopulaties in de ons omringende landen in de jaren 1990 redelijk stabiel (gegevens Birdlife International, zie bijlage). Recent onderzoek heeft uitgewezen dat van alle scholeksters 77 procent in het agrarisch land broedt, 4 procent in de stad een nest heeft en 19 procent op de kwelders zit. Scholeksters die zich hebben gespecialiseerd in het leven op het boerenland eten vooral wormen en insectenlarven. De scholekster kan 40 jaar oud worden en hoeft daardoor per broedpaar gemiddeld slechts 0,35 jong per jaar groot te brengen. Het benodigde aantal jongen wordt echter bij lange na niet gehaald, want het landelijk gemiddelde ligt nauwelijks op 0,2 jong per broedpaar. In Nederland bestonden de prooidieren gevonden in de uitwerpselen van Scholeksterkuikens vooral uit regenwormen (Lumbricidae), emelten (Tupilidae larvae) en kevers (Coleoptera, voornamelijk loopkevers Carabidae). Buiten de broedtijd concentreren de scholeksters zich nadrukkelijk in intergetijdengebieden. De aantallen overwinterende scholeksters in de Nederlandse Waddenzee en in de Zeeuwse Delta vertonen na 1990 een sterke daling. In de Waddenzee was sprake van een afname van 287.000 vogels in de jaren 1993-97 naar 190.000 vogels in de jaren 1998-2002. In de Oosterschelde zijn de aantallen afgenomen van 100.000 in de jaren 1970-1980 tot 66.000 in de jaren 1993-97 en 51.000 in 1998-2002.

Sterke achteruitgang van de grutto in het Wormer- en Jisperveld vanaf 2001 door gebrek aan grotere insecten

In het Wormer- en Jisperveld, het grootste aaneengesloten veenweidegebied van West-Europa en één van de best bewaarde voorbeelden van het West-Nederlandse laagveenlandschap, werd in 2007 een sterke achteruitgang van weidevogels zoals grutto Limosa limosa en kievit Vanellus vanellus vastgesteld t.o.v. 2004 (zie bijlage). Tussen 1980 en 2001 was het aantal broedparen gruttos min of meer constant. Van 2001 tot 2004 is de daling ingezet met ca 1 % per jaar. In de periode daarop, van 2004 tot 2006 loopt de daling op naar bijna 5 % echter in 2007 is er een achteruitgang van meer dan 22% gemeten. Begin mei 2007, rond het uitkomen van de gruttonesten, en midden mei als de kuikens een grote voedselbehoefte hebben werden in vijf polders in Noord-Holland (de Hempolder, het Wormer- en Jisperveld, Waterland, de Ronde Hoep, de Bovenkerkerpolder) en één in Utrecht (Bosdijk-Donkereind) insecten bemonsterd (met behulp van plakstrips), zie bijlage.

Insecticiden in oppervlaktewater bedreigen zeldzame rietvogels in de Oostvaardersplassen

De Oostvaardersplassen is een van de belangrijkste moerasgebieden in Nederland en een vooraanstaand broedgebied van zeldzame rietvogels zoals baardman Panurus biarmicus, porseleinhoen Porzana porzana, snor Locustella luscinioides, roerdomp Botaurus stellaris en lepelaar Platalea leucorodia. De visetende roerdomp en lepelaar doen het uitstekend in de Oostvaardersplassen (zie bijlage) en vertonen ook landelijk sinds 1990 een matige respectievelijk sterke toename. Veel minder rooskleurig is de situatie voor baardman en porseleinhoen, die van insecten en andere ongewervelden afhankelijk zijn en landelijk sinds 1990 een matige afname laten zien (zie bijlage). Een verband tussen deze afname en insectenschaarste als gevolg van milieuverontreiniging met insecticiden kan niet worden uitgesloten.

Soortbeschermingsplan moerasvogels: achteruitgang insecteneters, vooruitgang viseters sinds 1990

Het beschermingsplan moerasvogels heeft verschillende doelen op de korte termijn (2000-2004). Het eerste doel is het stoppen van de afname (die in de laatste decennia is opgetreden) in landelijke aantallen en/of verspreiding van baardman (Panurus biarmicus), blauwe kiekendief (Circus cyaneus), grote karekiet (Acrocephalus arundinaceus), kwak (Nycticorax nycticorax), porseleinhoen (Porzana porzana), purperreiger (Ardea purpurea), roerdomp (Botaurus stellaris), snor (Locustella luscinioides), woudaap (Ixobrychus minutus) en zwarte stern (Chlidonias niger). Een tweede korte termijndoel is het behoud van aantallen en verspreiding van blauwborst (Luscinia svecica), krooneend (Netta rufina) en lepelaar (Platalea leucorodia). Drie moerasvogelsoorten die zich in de broedtijd voeden met insecten en andere ongewervelden (grote karekiet, baardman, porseleinhoen) vertonen sinds 1990 een matige tot sterke afname, terwijl alle visetende moerasvogelsoorten (roerdomp, woudaap, purperreiger, lepelaar en kwak) sinds 1990 een matige tot sterke toename laten zien (zie bijlage). Deze gegevens doen sterk vermoeden dat er een gebrek aan insecten als voedingsbron voor vogelsoorten is ontstaan.

Milieuverontreiniging met insecticiden in Reeuwijkse Plassengebied bedreigt groene glazenmaker en grote karekiet

Het Reeuwijkse Plassengebied (dertien plassen tussen Bodegraven en Gouda) behoort tot de plaatsen waar, ook in de jaren 90, de aantallen van de grote karekiet Acrocephalus arundinaceus sterk bleven afnemen. In 1975 werden nog 90-100 territoria geconstateerd, in 1993 nog 40, in 1997 de helft en in 2000 nog maar 14 territoria. In 2004 bleeef de teller op 8 territoria staan, in 2005 op 6 territoria. De grote karekiet nestelt langs de randen van rietmoerassen en langs grote open wateren met brede waterrietzones. Het voedsel van de grote karekiet bestaat vooral uit water- en oeverinsecten zoals libellen en waterkevers. De grote populatie van de groene glazenmaker Aeshna viridis, een vrij grote libel, in het Reeuwijkse Plassengebied lijkt de laatste jaren ook sterk in omvang te zijn afgenomen. In het oppervlaktewater van de landbouwgronden rondom de Reeuwijkse Plassen (die bij hevige regenval water aan de plassen leveren) zijn vanaf 2004 zeer hoge concentraties van insecticiden (waaronder imidacloprid) gemeten, die een dodelijke bedreiging voor insecten vormen (zie bijlage).

Bestrijdingsmiddelen in oppervlaktewater van Deltagebied bedreigen wilde bijensoorten en strandplevier

De moshommel Bombus muscorum kwam voor 1980 verspreid over heel Nederland voor, met name in het westen van het land. In Zuid-Holland komt de moshommel nu slechts nog voor in enkele buitendijkse gebieden in de Delta. Op de Beninger Slikken en Tiengemeten zijn nog grote populaties aanwezig, maar de populatie van de moshommel op de Slikken van Flakkee is vermoedelijk klein. Op de Hompelvoet was de populatie rond 2000 groot, maar lijkt imiddels bijna verdwenen te zijn. Ook met de overige wilde bijensoorten van het eiland gaat het slecht. De Slikken van Flakkee zijn de belangrijkste broedplaats in Noordwest-Europa van de Strandplevier Charadrius alexandrinus. Het aantal broedparen van de Strandplevier op de Slikken van Flakkee is in 2008 verder gedaald (32 paren tegenover 62 paren in 2007).

De strandplevier is ook van oudsher broedvogel in 10-tallen paren in het Haringvliet met als belangrijkste broedplaats de Scheelhoek en het Quackgors bij Hellevoetsluis. Door de Deltawerken ontstonden broedplaatsen door het opspuiten van zand bij de Hellegatsdam en het droogvallen van de Ventjagersplaat.

Het gemiddelde uitvliegsucces van de strandplevier in het Deltagebied in de periode 2000-2005 bedroeg slechts 0,39 jong/paar, waardoor deze soort met uitsterven wordt bedreigd. Het voedsel van de standplevier bestaat uit ongewervelden van de bodem- en waterfauna waaronder ook insecten. Sinds 2001 zijn in het oppervlaktewater van het Deltagebied normoverschrijdingen gemeten van bestrijdingsmiddelen, die met name in de aardappelteelt worden ingezet, en die een dodelijke bedreiging voor ongewervelde dieren vormen. Ook de bodem van het Grevelingenmeer is zo dood als een dooie pier.