De geelgors komt in het westen en noorden van Nederland niet meer voor

In de eerste decennia van de 20e eeuw was de geelgors Emberiza citrinella in het hele land nog een talrijke verschijning. Rond 1950 werd in het westen voor het eerst melding gemaakt van een afname. Deze trend zette zich in razend tempo door; dertig jaar later was de soort in het westen des lands vrijwel uitgestorven! In het midden en oosten van het land verliep de afname wat gelijdelijker, maar ook hier heeft de soort veel terrein prijs moeten geven. De totale Nederlandse populatie kelderde van ten minste 100.000 paar rond 1950 naar 22.000 tot 28.000 paar nu. Het noorden en westen moeten het nu vrijwel geheel zonder geelgorzen stellen. In midden-Nederland, het rivierengebied, midden-Brabant, de Achterhoek en Montferland is sprake van een forse afname. De geelgors gaat in heel Noord-West Europa sterk achteruit (gegevens Birdlife International, zie bijlage).

Alleen in Drenthe, de Veluwe en Limburg doet de soort het - plaatselijk - nog goed, vooral aan de rand van heideterreinen. De geelgors leeft hoofdzakelijk van zaden maar in de broedtijd ook van wormen en insecten. Het nest van de geelgors zit op de grond tussen hoge planten en struiken.

De kwartelkoning dreigt uit te sterven in de Benelux

In het begin van de twintigste eeuw was de kwartelkoning een vrij algemene broedvogel van weilanden, uiterwaarden en akkergebieden in Nederland (en Vlaanderen). Tussen 1965-1970 broedden in goede jaren 500 tot 1000 kwartelkoningen in Nederland. Dit aantal daalde tot een dieptepunt van 100 paar in 1992-1996. De kwartelkoning Crex crex herstelde zich echter weer, zij het niet tot op het niveau van de jaren zestig. De meest recente gegevens van SOVON duiden er echter op dat sinds de eeuwwisseling weer een sterke daling heeft plaatsgevonden. Het huidige broedbestand wordt op minimaal 90 paar geschat. In Vlaanderen zijn nog hoogstens 2 broedparen en in Luxemburg wordt de soort ook met uitsterven bedreigd. Ook in Duitsland is de soort ernstig bedreigd. Ook elders in Europa (Frankrijk, Ierland, Italië, Zweden, Servië, Roemenië en de Ukraine) ging de broedpopulatie in de jaren 1990 achteruit (gegevens Birdlife International, zie bijlage). Het voedsel van de kwartelkoning bestaat uit kleine ongewervelden, vooral insecten, maar ook, in mindere mate, plantaardig materiaal en slakken. Het voedsel wordt van de grond gepikt of van planten. Tijdens het broedseizoen worden vooral insecten, slakken en ander klein gedierte gegeten, in de rest van het jaar vormen zaden de hoofdmoot van het menu van de kwartelkoning.

Voordracht Henk Tennekes in Wageningen over verhoogde bijensterfte door neonicotinoide insecticiden

Henk Tennekes gaf op 25 mei 2011 een voordracht in het Bijenhuis in Wageningen over de relatie tussen het gebruik van neonicotinoïde insecticiden en de verhoogde bijensterfte. Dit op uitnodiging van het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb). De presentatie is bijgevoegd. Tennekes komt tot de conclusie dat er overduidelijke aanwijzingen zijn dat chronische blootstelling van bijenvolken aan neonicotinoïden (door besmetting van stuifmeel en nectar) betrokken is bij de verhoogde bijensterfte (die een bedreiging vormt voor de globale voedselproductie).

Met het oog op de verhoogde bijensterfte van de laatste jaren zou het nu toch voor de hand liggen maatregelen te nemen om chronische blootstelling van bijen aan welke hoeveelheid neonicotinoiden dan ook onder alle omstandigheden te verhinderen om zodoende risico’s te minimaliseren, aldus Tennekes.

Bovendien veroorzaakt vrijwel iedere toepassing van imidacloprid in Nederland grond- en oppervlaktewaterverontreiniging waardoor wilde planten (en daarmee ook niet-doelwit insecten) ongewild worden vergiftigd met imidacloprid.

Minder vogels in de stad

Steden zijn voor veel vogels van groot belang als leefgebied. Het CBS Centraal Bureau voor de Statistiek heeft in januari 2008 een bericht gepubliceerd over de achteruitgang van het aantal stadsvogels. De negen vogelsoorten die in de tuinvogeltellingen van 2003 tot en met 2006 het meest voorkomen in de stad, nemen als geheel in aantal af. Het aantal Houtduiven Columba palumbus, Huismussen Passer domesticus, Kauwen Corvus monedula, Spreeuwen Sturnus vulgaris en Turkse Tortels Streptopelia decaocto in de stad neemt de laatste jaren af. Goed gaat het in de stad met de populaties van de Koolmees Parus major, de Merel Turdus merula, de Pimpelmees Cyanistes caeruleus en de Vink Fringilla Coelebs. Hun aantallen nemen toe of blijven stabiel.

Voordracht Henk Tennekes aan de universiteit van Heidelberg over het risicoprofiel van neonicotinoide insecticiden

Op 16 februari 2011 gaf de Nederlandse toxicoloog Dr. Henk Tennekes een lezing aan het Institute of Public Health van de universiteit Heidelberg over het risicoprofiel van neonicotinoide insecticiden. Een Nederlandse versie van de powerpoint presentatie is bijgevoegd. De presentatie is ook beschikbaar in Duits, Engels, Frans en Japans (zie bijlage). Dr. Tennekes komt o.a. tot de conclusie dat de toxiciteit van imidacloprid en thiacloprid voor arthropoden wordt versterkt door de blootstellingstijd, de dosis-werkings-relaties hetzelfde zijn als die van kankerverwekkende stoffen, en het is dus maar zeer de vraag is of er een veilig expositieniveau is voor niet-doelwit arthropoden. Hij belichtte ook de ernstige gevolgen van de zware oppervlaktewaterverontreiniging met imidacloprid in Nederland.

Imidacloprid is bij de mens een zwakke agonist met een hoge affiniteit voor neuronale nicotinerge acetylcholine receptoren

Neonicotinoïde insecticiden gaan een binding aan met nicotinerge acetylcholine receptoren (nAChRs) die vrijwel onomkeerbaar is omdat deze stoffen door het enzym acetylcholinesterase niet kunnen worden afgebroken. In het centrale zenuwstelsel van insecten zijn neonicotinoiden sterke agonisten (= signaalstof die de receptor activeert en daarmee een reactie of activiteit in gang zet) met een hoge affiniteit voor nAChRs. Uit een recente studie blijkt dat de neonicotinoide insecticiden imidacloprid en clothianidin zwakke agonisten van neuronale nAChRs bij de mens zijn (zie bijlage). Imidacloprid bleek echter wel een hoge affiniteit voor humane nAChRs te hebben, net zoals dat voor insecten het geval is. Nicotinerge acetylcholine receptoren zijn betrokken bij cognitieve functies zoals concentratie en geheugen en spelen ook een rol in specifieke aandoeningen, zoals epilepsie, schizofrenie, en de ziekte van Alzheimer.

De tureluurs gaan sinds 2000 hard achteruit

In Nederland broedt de tureluur Tringa totanus vooral op schorren en kwelders, vochtige en structuurrijke weidegronden en in mindere mate elders in slootrijke open gebieden. De hoogste dichtheden bereikt deze soort in ons land dan ook in het broedseizoen op de kwelders en schorren in het Waddengebied en in de Delta. In de broedtijd worden vooral insekten, wormen en kleine, in slikkige sloten levende waterdieren, gegeten. De tureluur heeft in de afgelopen 25 jaar een groot deel van zijn broedgebieden in Oost- en Zuid-Nederland verlaten. Tureluurs wisten zich in Noord- en West-Nederland vrij goed te handhaven, ook in intensief bewerkte graslanden, totdat rond 2000 een neerwaartse tendens inzette, vooral in de noordelijke veengebieden.

Begin jaren negentig werd het totaal aantal broedparen geschat op 24.000 tot 36.000. In de periode 1998 - 2000 werd dit aantal bijgesteld naar naar 20.000 - 25.000 broedparen. Tussen 2003 en 2007 is er een afnemende trend van 5% per jaar. Een afname met 5% per jaar betekent een halvering in 14 jaar als deze trend blijvend is. Volgens de Vogelbescherming is de huidige broedpopulatie ten opzichte van 1980 gehalveerd. De soort staat als kwetsbaar op de Duitse rode lijst. Ook elders in Europa (Engeland, Ierland, Spanje, Zweden, Finland, de Baltische staten, Wit-Rusland, en de Ukraine) ging de soort in de jaren 1990 achteruit (gegevens Birdlife International, zie bijlage).

De weidevogels sterven uit in de Achterhoek

De Organisatie voor Vrijwillige Weidevogelbescherming in Bronckhorst is in 2011 opgeheven. Dit bij gebrek aan vogels. De eerste waarnemingen van 2011 waren schrikbarend wat betreft de aantallen vogels en nesten die werden aangetroffen. Gebieden bleken ontvolkt. De neergang betrof voornamelijk kievitten Vanellus vanellus en scholeksters Haematopus ostralegus. Met de in het grasland broedende weidevogels (grutto Limosa limosa, wulp Numenius arquata en tureluur Tringa totanus) ging het al enige jaren slecht, maar de laatste jaren was er dus ook een achteruitgang van scholeksters en kievitten.

Bestrijdingsmiddelen in de aardappelteelt bedreigen niet-doelwit organismen

Het Hoogheemraadschap van Rijnland heeft in 2005 en 2006 in akkerbouw gebieden de bestrijdingsmiddelen in oppervlaktewater gemeten. Van 93 gemeten stoffen overschreden er 24 de concentratienormen (26%). Imidacloprid pieken zijn in mei waar te nemen veroorzaakt door aardappelbespuitingen. Het waterschap Hollandse Delta stelde in akkerbouwgebied in mei 2006 ook hoge normoverschrijdingen van imidacloprid vast, vlak na de toepassingsperiode in pootaardappelen. Het middel breekt langzaam af, waardoor het toch gedurende het hele jaar in sloten wordt teruggevonden. Onderzoek van Wetterskip Fryslan in 2009 heeft opnieuw bevestigd dat het gebruik van imidacloprid in de aardappelteelt normoverschrijdende verontreiniging van het oppervlaktewater veroorzaakt. Uit een recent RIVM rapport (bijlage) blijkt dat in de aardappelteelt de hoeveelheid imidacloprid die in het oppervlaktewater terecht komt vooral bepaald wordt door strikt noodzakelijke drainage (ontwatering). De verantwoordelijkheid voor oppervlaktewaterverontreiniging met imidacloprid door de aardappelteelteelt kan dus niet op de boeren worden afgeschoven.

De honingbij en het falende onderzoek naar de chronische toxiciteit van systemische insecticiden

Indien systemische insecticiden het stuifmeel en de nectar besmet­ten, zijn de contacten tijdens de dracht repetitief. De contacten met het gif bestendigen zich gedurende de periode dat de larven het voedsel ontvangen en, verder, als de bijen honing eten uit een besmet deel van hun voorraad. In dat geval spreken we over chro­nische intoxicatie (zich herhalende contacten over een min of meer lange periode). We kregen de kans om enkele Europese dossiers in te kijken van ondernemingen die solliciteerden naar een erkenning voor hun product. Ondanks de kennis van het risico dat de systemische insecticiden veroorzaken, was er in geen enkel dossier een spoor te vinden van testen gericht op chronisch contact van de bijen met het gif.