14 Persoonlijke vragen van Club Green aan (en antwoorden van) Henk Tennekes over zijn onderzoek naar de werking van de neonicotinoide insecticiden

Henk Tennekes is een ervaren onafhankelijke toxicoloog en een gerenommeerde expert op het gebied van kankeronderzoek (CV in de bijlage). Hij ontdekte in 2009 dat een nieuwe generatie insecticiden, de neonicotinoiden, verantwoordelijk waren voor de sterk verhoogde bijenvolksterfte. Navolgend 14 persoonlijke vragen van Club Green aan (en antwoorden van) Henk Tennekes over dat onderzoek.

Vraag 1. Hoe ben je in het bijenonderzoek terecht gekomen?

Stom toevallig. Ik had na mijn terugkomst naar Nederland in 2002 een abonnement op de NRC genomen. Daar las ik begin 2009 in een stukje van Hester van Santen dat er sinds een aantal jaren een groot probleem met de bijen was. De bijenvolk sterfte in Nederland was sinds 2004 verdubbeld. Daardoor kon niet alleen de productie van honing moeilijker worden, maar het kon ook de bestuiving van gewassen, en daarmee de voedselvoorziening, in gevaar brengen. De bijendeskundige dr. Tjeerd Blacquière van de Universiteit Wageningen had een rapport over de bijensterfte geschreven en aangeboden aan de minister van Landbouw. Hij kwam tot de conclusie dat “de ongewilde introductie van de varroamijt begin jaren tachtig voor de nekslag voor in het wild levende volken van de honingbij In Europa en Noord-Amerika had gezorgd, en dat de door imkers beheerde volken nu de voortzetting van de oorspronkelijke populatie wilde honingbijen vertegenwoordigde”. De oplossing van het bijensterfte probleem moest volgens Blacquière dus vooral worden gezocht bij een adequate varroabestrijding in de imkerpraktijk. Ik heb Blacquière’s rapport doorgenomen, en mijn indruk als toxicoloog was dat hij relatief weinig aandacht besteed had aan een andere voor de hand liggende oorzaak van bijensterfte, namelijk bestrijdingsmiddelen. Ik was verbijsterd toen ik zag hoe giftig een nieuwe generatie insecticiden, de zogenaamde neonicotinoiden, voor honingbijen waren. Met deze middelen werd het zaadgoed geimpregneerd, waardoor het bestrijdingsmiddel door de jonge plant werd opgenomen en via de circulatie over de gehele plant werd verspreid. Het leek in eerste instantie een perfecte afweer tegen insectenvraat te zijn, maar het spul kwam natuurlijk ook in de stuifmeel en nectar terecht, waardoor honingbijen konden worden vergiftigd. En dat bleek dan ook aantoonbaar het geval te zijn.
Vraag 2. Hoe heb je aan kunnen tonen dat neonicotinoiden betrokken zijn bij bijensterfte?
Nou ja, ik kom eigenlijk uit het kankeronderzoek. In de jaren tachtig werkte ik bij het Duitse centrum voor kankeronderzoek in Heidelberg. Daar kwam ik in contact met één van de grootste kankeronderzoekers van de 20e eeuw, Hermann Druckrey. Ik was zeer leergierig en Druckrey zag wel iets in me. Bij onze laatste ontmoeting gaf Druckrey mij zijn boek Dosis und Wirkung – Beiträge zur theoretischen Pharmakologie (Dosis en werking – bijdragen aan de theoretische farmacologie), dat in 1949 in Freiburg was verschenen en in 1985 was herdrukt. Ik ken dit boek nu van binnen en van buiten, en wist daardoor dus vrij precies welke eigenschappen bepalend zijn voor de giftigheid van een kankerverwekkende stof. Het komt er op neer dat de door de stof veroorzaakte beschadigingen onomkeerbaar zijn en dat de beschadigingen zich bovendien in de loop van de tijd stapelen. Dat zie je dan terug in het verband tussen het blootstellingsniveau en de tijd die verstrijkt totdat de giftige werking tot uiting komt (bij kanker door het ontstaan van een tumor). Het is net alsof de tijd de werking van de stof versterkt: hoe langer de latente periode tot het ontstaan van een tumor, hoe minder je van de kankerverwekkende stof nodig hebt. In feite kun je een veilige dosis niet eens definiëren, blootstelling aan iedere hoeveelheid van een kankerverwekkende stof, hoe klein ook, betekent een verhoogd risico dat een tumor zal ontstaan.
Vraag 3. Allemaal goed en aardig, maar nu graag het bewijs dat bestrijdingsmiddelen bijensterfte veroorzaken.
Bij het doornemen van de recente literatuur over bestrijdingsmiddelen kwam ik in 2009 een publicatie tegen van de Spaanse ecotoxicoloog Francisco Sánchez-Bayo. Hij beschreef hoe de giftigheid van neonicotinoide insecticiden voor geleedpotigen (arthropoden) afhankelijk was van de blootstellingstijd. Toen ik zijn gegevens nader analyseerde, werd me duidelijk dat het verband tussen het blootstellingsniveau en de tijd die verstrijkt totdat de giftige werking tot uiting komt precies hetzelfde was als voor kankerverwekkende stoffen. Ook hier was het net alsof de tijd de werking van de stof versterkt: hoe langer de latente periode tot het optreden van sterfte, hoe minder je van het bestrijdingsmiddel nodig hebt. In feite kon je een veilige dosis niet eens definiëren, blootstelling aan iedere hoeveelheid van het bestrijdingsmiddel, hoe klein ook, betekende een verhoogd risico op bijensterfte. Het ultieme bewijs voor de bepalende rol van het neonicotinoide insecticide imidacloprid bij de sinds enkele jaren sterk verhoogde bijenvolksterfte kon dus worden geleverd met een wiskundige vergelijking, die het verband beschrijft tussen de blootstellingsconcentraties en blootstellingstijd totdat een dodelijke werking optreedt. Als je dus wist met hoeveel imidacloprid de nectar en het stuifmeel (dat was meegenomen naar de bijenkast) besmet waren, kon je uitrekenen na hoeveel tijd bijensterfte zal optreden. Dat bleek in het onderhavige geval binnen 14 dagen te zijn. Aangezien winterbijen een levensverwachting van enkele maanden hebben, betekent deze dodelijke werking dus gegarandeerd het einde van een bijenvolk.
Vraag 4. En hoe ging het toen verder?
Ik deed nog een belangrijke ontdekking. Ik heb net verteld dat het zaadgoed van veel gewassen met deze bestrijdingsmiddelen werd geimpregneerd, waardoor het bestrijdingsmiddel door de jonge plant wordt opgenomen en via de circulatie over de gehele plant wordt verspreid. Om dit mogelijk te maken, moet het bestrijdingsmiddel dus tot op zekere hoogte oplosbaar in water zijn. Maar als een bestrijdingsmiddel redelijk oplosbaar in water is, ontstaat ook het risico van uitspoeling. Uitspoeling betekent dat met de neerslag ook bestrijdingsmiddelen naar het grondwater worden afgevoerd.

De Nederlandse waterschappen controleren sinds vele jaren de kwaliteit van het oppervlaktewater, en uit de metingen van bestrijdingsmiddelen in het oppervlaktewater bleek dat het neonicotinoide insecticide imidacloprid sinds 2004 in normoverschrijdende concentraties in het oppervlaktewater van land- en tuinbouwgebieden voorkwam. De grootste boosdoeners waren de bollenteelt, boomteelt en de glastuinbouw. In Noordwijkerhout werd in 2005 de norm van 13 nanogram imidacloprid per liter oppervlaktewater meer dan 25.000 keer overschreden.
Vraag 5. Welke gevolgen heeft deze oppervlaktewatervervuiling met imidacloprid?
Via het water kan het bestrijdingsmiddel zich door het hele milieu verspreiden. Imidacloprid wordt maar langzaam afgebroken in de bodem en in het water, dus de gehele natuur staat dan bloot aan lage concentraties van een bestrijdingsmiddel, waarvoor een veilige dosis niet te definiëren is. En daarmee ontstaat een rampscenario, want dat betekent in ieder geval dat alle insecten er aan zullen gaan. En met de insecten verdwijnen ook hogere levensvormen zoals vissen en vogels, die van insecten afhankelijk zijn. En met het verdwijnen van hogere levensvormen valt uiteindelijk ook het doek voor de mens.
Vraag 6. Wat heb je ondernomen om deze ramp te voorkomen?
Nou, ik ben eerst nagegaan of er inderdaad al aanwijzingen voor de zich aftekenende milieuramp waren. Er zijn betrouwbare gegevens beschikbaar over de ontwikkeling van onze vogelsoorten, en ik ben nagegaan hoe het voedingspatroon was van soorten die hard achteruit waren gegaan sinds het begin van de jaren negentig, toen de neonicotinoide insecticiden werden ingevoerd. Alle achteruit hollende vogelsoorten bleken van insecten afhankelijk te zijn. Met insecten werden in de broedperiode de jonge kuikens gevoed. Zonder voldoende insecten was dit natuurlijk niet meer mogelijk, daardoor verhongerden de kuikens en vlogen er geen jonge vogels meer uit. Ondersteunende gegevens kwamen uit een onderzoek van Tessa van Dijk van de universiteit Utrecht, waarin werd aangetoond dat de oppervlaktewaterverontreiniging met imidacloprid correleerde met een afname van tweevleugeligen (Diptera). Toen wist ik genoeg.
Vraag 7. Heb je toen alarm geslagen?
Eind juni 2010 is mijn werk over de neonicotinoiden onderworpen aan beoordeling door een internationaal panel van experts in Parijs. Het panel heeft mij toen aangemoedigd mijn ontdekking over de overeenkomsten tussen kankerverwekkende stoffen en neonicotinoiden te publiceren, wat korte tijd daarna ook gebeurd is (in juli 2010 in het vaktijdschrift Toxicology). Mijn gegevens over vogels vond men echter niet sterk genoeg en het panel adviseerde mij deze niet te publiceren. Met name een medewerker van de Engelse RSPB (Royal Society for Protection of Birds) maakte grote bezwaren tegen publicatie. Ik was het daarmee hartgrondig oneens. Toen mijn publicatie in Toxicology grote belangstelling vond, heb ik mij op het standpunt gesteld dat iedere wetenschapper het recht heeft gerechercheerde gegevens te publiceren, ook al wordt zijn visie niet gedeeld door anderen. Een belangrijke overweging was ook dat naar mijn overtuiging een milieuramp dreigde. Ik vond het belangrijk en ook noodzakelijk dat de algemeenheid hierover werd geïnformeerd. Deze overwegingen hebben geleid tot mijn boek ‘Disaster in the Making’, dat in november 2010 werd gepubliceerd en uit eigen zak werd gefinancierd, en waarvan ik Marianne Thieme het eerste exemplaar heb overhandigd in de Tweede Kamer. Het boek is ingeslagen als een bom en wordt over de hele wereld gelezen (www.disasterinthemaking.com). Het is inmiddels ook in het Duits vertaald en wordt uitgegeven door de Bund für Umwelt und Naturschutz Deutschland (BUND).
Vraag 8. Is er door deze publicaties iets veranderd?
Wat volgde was een lange weg door de instituties zonder dat er iets veranderde. Het was een nachtmerrie. Je weet wat er op het spel staat, maar je loopt voortdurend tegen een muur van onwil op. Ik heb sinds 2009 meerdere pogingen gedaan Tjeerd Blacquiere van het immense gevaar van de neonicotinoiden te overtuigen:
- Op 30 oktober 2009 tijdens een extra bijeenkomst van de werkgroep ‘Bestuivende insecten en gewasbeschermingsmiddelen en biociden’;
- Op 3 november 2010 tijdens een rondetafelgesprek in de Tweede Kamer van de Vaste commissie van Economische zaken, Landbouw en Innovatie over het Wetsvoorstel Wijziging van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden in verband met de implementatie van Europese regelgeving voor het op de markt brengen en het duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen;
- Op 25 mei 2011 tijdens een voordracht in het Bijenhuis in Wageningen over de relatie tussen het gebruik van neonicotinoïde insecticiden en de verhoogde bijensterfte. Dit op uitnodiging van het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb).

Het heeft allemaal niet mogen baten. Integendeel, Tjeerd Blacquiere en andere Nederlandstalige auteurs publiceerden begin 2012 de resultaten van een groot literatuuronderzoek in het wetenschappelijke tijdschrift Ecotoxicology (bijlage) en beweren in dit artikel alsmede in het dagblad Trouw van 27-02-2012 alle deugdelijke zogenoemde peer reviewed artikelen van de afgelopen 15 jaar te hebben uitgeplozen op aanwijzingen dat met name het gif neonicotine een hoofdrol zou spelen in de bijenkwestie. Blacquiere wilde niets uitsluiten: "In de wetenschap kun je nooit zeggen dat iets onmogelijk is. Maar in al die literatuur die wij hebben geanalyseerd hebben wij geen enkele aanwijzing gevonden dat het gebruik van neonicotinen in het veld samenhangt met het verdwijnen van bijenvolken. In laboratoria is er wel degelijk een effect van deze middelen op bijen gezien. Logisch, zou ik haast zeggen. Het is immers een insecticide. Maar het verdwijnen van bijenvolken hangt op geen enkele manier samen met het gebruik van neonicotinen in het veld", aldus Blacquiere in het dagblad Trouw van 27-02-2012. Staatssecretaris dr. Bleker heeft op 27 maart 2012 een Nederlandstalige versie van de literatuurstudie naar de Voorzitter van de Tweede Kamer gestuurd.
Vraag 9. Hoe heb je op de literatuurstudie van Tjeerd Blacquière gereageerd?
Ik heb op 28-02-2012 een klacht ingediend bij de Raad van Bestuur van Wageningen Universiteit. Volgens de Notitie Wetenschappelijke Integriteit (over normen van wetenschappelijk onderzoek) van 2001 moet het selectief weergeven van resultaten, met name het weglaten van ongewenste uitkomsten worden beschouwd als een inbreuk op de wetenschappelijke integriteit. Naar mijn oordeel heeft dr. Tjeerd Blacquiere van Plant Research International met een recente publicatie in het tijdschrift Ecotoxicology zich hieraan schuldig gemaakt. De auteurs van dit artikel beweren alle deugdelijke zogenoemde peer reviewed artikelen van de afgelopen 15 jaar te hebben uitgeplozen op aanwijzingen dat met name het gif neonicotine een hoofdrol zou spelen in de bijenkwestie, en komen tot de conclusie dat het verdwijnen van bijenvolken op geen enkele manier samenhangt met het gebruik van neonicotinen in het veld. Naar mijn oordeel hebben Blacquiere c.s. echter het doel van literatuuronderzoek (een betrouwbaar en volledig overzicht te krijgen van de literatuur die over een bepaald onderwerp is gepubliceerd) flagrant geschonden door een aantal belangwekkende publicaties, die tot nieuwe inzichten over de risico's van neonicotinoiden voor insecten en andere geleedpotigen hebben geleid, volkomen te negeren.
Vraag 10. Hoe werd de klacht door de Raad van Bestuur van de Universiteit Wageningen beoordeeld ?
De Raad van Bestuur van de Universiteit Wageningen verklaarde de klacht op 27 maart 2012 ongegrond, na onderzoek door twee professoren. Ze oordelen dat de artikelen die de auteurs volgens mij hebben gemist óf niet essentieel zijn óf niet voldoen aan de eis peer reviewed. Een vreemde redenering, vond ik. Een van de publicaties die ze naar mijn idee wél hadden moeten behandelen is het rapport van het Comité Scientifique et Technique uit 2003 dat voor de Franse overheid de basis vormde imidacloprid te verbieden. 'Zijn de rapporten van de Gezondheidsraad soms peer reviewed? Hoeven we die ook niet serieus te nemen omdat ze dat niet zijn?' Ook snapte ik er niets van dat artikelen van mij en de Australische onderzoeker Francisco Sanchez-Bayo met kritiek op de normaliter gebruikte toxicologische modellen niet zijn meegenomen. Ik schreef met Sanchez-Bayo een overzichtsartikel dat niet in de literatuurlijst van Blacquière cum suis voorkomt. Sanchez-Bayo en ik komen tot de conclusie dat de neonicotinoïden al bij veel lagere dosis bij langdurige opname zeer schadelijk kunnen zijn. 'Voor deze stoffen bestaat er eigenlijk geen veilige dosis,' zeg ik. 'Maar ze zitten al overal in het milieu. In de bollenstreek wordt de norm duizenden malen overschreden. Dit is niet alleen een probleem van de bijen, maar van de insecten en ongewervelde dieren in zijn algemeen. Zij staan aan het begin van de voedselketen. Die breek je af, een mileuramp in de maak. De Australische toxicoloog wees de auteurs ook op een pijnlijke fout in hun stuk. Er staat dat neonicotinoïden zogeheten antagonisten zijn, stoffen die zich aan de neuronale receptoren hechten maar die niet activeren, terwijl het juist agonisten zijn, die de receptoren wél activeren, precies wat ze gevaarlijk maakt. 'A slip of the pen,' schreef Blacquière terug. Niets aan de hand, oordeelt de Universiteit Wageningen dus. Maar ongelukkig lijkt het wel dat haar vertrouwenspersoon Wetenschappelijke Integriteit Herman Eijsackers - tevens een van de professoren die de klacht van mij beoordeelde - zeven artikelen publiceerde met een van de co-auteurs van het gewraakte artikel, waarvan de laatste in 2008. Een negatief oordeel over de integriteit van Blacquière was dus meteen een vonnis geweest over de goede trouw van iemand met wie hij vaak samenwerkte. Dat was voor de vertrouwenspersoon geen reden om te overwegen voor de opdracht te bedanken. 'Nee, want op het moment dat je dat gaat zeggen, wordt het in Nederland in elk geval in het vakgebied waarin ik zit heel lastig, omdat je voortdurend mensen tegenkomt die je al dan niet van tien of twintig jaar geleden kent,' zegt Eijsackers desgevraagd. Eijsackers publiceerde samen met Bayer CropScience medewerker Fred Heimbach in december 1993 het boek Ecotoxicology of Soil Organisms.
Vraag 11. Hoe werd in Nederland op de afwijzing van de klacht gereageerd?
Het onderzoek van Blacquiere c.s. werd bijna gelijktijdig gepubliceerd met twee peer reviewed studies in Science die wél een verband leggen tussen de achteruitgang van het bijenbestand en twee insecticiden van de groep der neonicotinoïden. Daarop barstte in Nederland de kritiek op het onderzoek los. Vrijwel meteen werd de onafhankelijkheid van onderzoeker Tjeerd Blacquière in twijfel getrokken, waarna ook de autoriteit van Wageningen Universiteit op het vlak van bijenonderzoek eraan moest geloven. Precies een jaar eerder werd op de Nederlandse televisie immers een documentaire getoond die het imago van de onderzoeker en de universiteit geen goed deed. Het VARA-programma Zembla liet uitschijnen dat het Nederlandse landbouwministerie doof is voor de waarschuwende signalen van de Universiteit van Utrecht en volledig het oordeel volgt van Wageningen Universiteit. Dat is volgens de programmamakers problematisch omdat Wageningen Universiteit, of meer bepaald Plant Research International (PRI), banden zou hebben met de producenten van de gewasbeschermingsmiddelen die een rol spelen in de sterfte van bijen. De Nederlandse staatssecretaris voor Landbouw Henk Bleker kreeg de heikele vraag voorgeschoteld in het parlement, maar antwoordde dat het ongepast is om de integriteit van onderzoeksinstellingen in twijfel te trekken. In de Zembla-documentaire 'Moord op de honingbij' getuigt de Franse hoogleraar Chemie Bonmatin nochtans dat zijn goede samenwerking met Bayer spaak liep omdat de firma na verloop van tijd niet opgetogen was met de onderzoeksresultaten en steeds meer druk ging uitoefenen. Uiteindelijk dreigde Bayer volgens de professor zelfs met een proces wegens smaad omdat het onderzoek het imago van het bedrijf zou schaden. De woordvoerster van Bayer bevestigt dat verhaal niet.
Vraag 12. Vormen de neonicotinoiden ook een bedreiging voor de gezondheid van de mens?
Zenuwcellen hebben bij mens en insect dezelfde biologische infrastructuur. Chemische stoffen die de overdracht van elektrische impulsen in zenuwcellen van insecten verstoren zullen hetzelfde doen bij de mens. Tijdens de ontwikkeling in het kritieke eerste trimester van de zwangerschap is een mens niet groter dan een insect, dus er is alle reden om aan te nemen dat neonicotinoïden (bestrijdingsmiddelen) grote schade kunnen aanrichten in de zich ontwikkelende hersenen van een menselijk embryo. De autisme-epidemie, de sterke toename van ADHD en leer-en gedragsproblemen én het verdwijnen van bijen zijn noodtoestanden in de volksgezondheid, die ontstaan zijn omdat we het hebben toegelaten dat onze wereld wordt overspoeld door milieugif.
Vraag 13. Maar tegenwoordig wordt toch alles uit en te na onderzocht op veiligheid voor mens en milieu?
Dat is op zich juist, maar bij dat onderzoek is een historische fout gemaakt. De toxicologie gaat er bij de risicobeoordeling van uit dat voor iedere chemische stof een 'veilig niveau van blootstelling' definieerbaar is. De Duitse kankeronderzoeker Hermann Druckrey toonde in de jaren zestig al aan dat dit voor kankerverwekkende stoffen niet opgaat en dat iédere hoeveelheid van deze stoffen een risico met zich meebrengt. Ik heb het voorrecht gehad dat Druckrey mijn mentor was toen ik van 1980 tot 1985 verbonden was aan het kankeronderzoekcentrum in Heidelberg. Omdat ik het baanbrekende werk van Druckrey kende als weinig anderen, deed ik in 2009 de ontdekking dat neonicotinoïden (bestrijdingsmiddelen) net zo gevaarlijk zijn als kankerverwekkende stoffen. De toxicologie moet daarom terug naar af. Uithuilen en opnieuw beginnen. Ondertussen is wel de grootste ramp in de geschiedenis van de chemie ontstaan. Hopelijk krijgen we nog de tijd dit om te buigen.
Vraag 14. Is er nog wel hoop?
Ja, natuurlijk is er hoop. Er zijn goddank ook hele positieve ontwikkelingen. Ik noem er een paar.

- Joop van Lenteren, emeritus hoogleraar entomologie in Wageningen, gaf bij zijn afscheidsrede aan dat zijn we na zestig jaar chemische bestrijding nu echt toe zijn aan een meer op de ecologie gebaseerde plaagbeheersing. Het is ethisch onverantwoord om het milieu te blijven vergiftigen en de biodiversiteit aan te tasten met als enige drijfveer supergoedkoop voedsel te produceren, als het ook zonder vergif kan, aldus van Lenteren.
- Mike Roberts, voormalig operationeel directeur van fastfoodketen McDonald's, wil in de Verenigde Staten de komende vijf jaar 500 tot 1.000 restaurants openen die duurzame en gezonde menu's serveren. Het eerste restaurant is geopend in Palo Alto in Californië. Lyfe (een acroniem voor Love Your Food Everyday) Kitchen kan net zoals McDonald's in de jaren zestig en zeventig het landbouwsysteem opnieuw veranderen, meent Roberts. 'Maar nu ten goede.'
- Het areaal biologische landbouw in heel Nederland is in 2011 met 2,3 procent toegenomen tot 55.182 hectare. Hiermee komt het aandeel biologisch areaal uit op 3,0 procent tegen 2,9 procent in 2010.
- De insectendeskundige Henk Vlug ziet legio mogelijkheden voor wilde bijen en hommels op onze golfterreinen. Ze zijn geonduleerd, doorsneden met beeklopen, gegraven vijvers, bunkerranden, hellingen, bosjes, zwaar hout, muurtjes en schuilhutjes. Ze liggen in de duinen, in het bos, in de polder, in verstedelijkt gebied en waar eigenlijk niet. Dan liggen ze ook nog eens vrij regelmatig verspreid over het land. Geen zware tractoren, geen vervuiling, geen drijfmest, geen insecticiden (?), geen verschraling, een keur aan wilde planten, bloeiende heide, bloeiende bomen en gekweekte planten in de borders voor het clubhuis. Een gevarieerder natuurterrein op een kleine oppervlakte van 50 tot 100 ha kun je je nauwelijks voorstellen, aldus Vlug.

Dus, het kan ook anders, en ik hoop dat zulke ideeën en initiatieven voor een nieuwe aanpak van de land- en tuinbouw zullen zorgen, die minder afhankelijk is van bestrijdingsmiddelen.

Bron: Club Green, augustus 2012
http://www.clubgreen.nl/vraag/Bestrijdingsmiddelen.html