Watervogels

Het aantal slechtvalken is sterk gestegen sinds 1990

De slechtvalk (Falco peregrinus), vermaard om zijn stootduikende jachttechniek, is gespecialiseerd op vogels, vooral op middelgrote watervogels zoals eenden en steltlopers en duiven. en verblijft vooral in waterrijke ‘wetlands’ met zoute of zoete wateren en in waterrijke polderlandschappen (Waddengebied, het Deltagebied en de open, waterrijke delen van Flevoland, en in het Noord- en Zuid-Nederlandse poldergebied). In de jaren 1960 kreeg de slechtvalk in Europa bijna de doodsteek wegens het overmatige gebruik van DDT. Sinds het verbod op gechloreerde koolwaterstoffen (insecticiden w.o. DDT) zijn ze opnieuw aan een opmars bezig. Sinds 1990 stijgt hun aantal snel, deze vogel broedt nu onder andere in speciale nestkasten, hoog op elektriciteitscentrales. Volgens SOVON nam het aantal broedparen in de periode 1990-2007 toe van 1 tot boven de 40 in 2007. In 2009 is dit aantal gestegen tot rond de 60, er broeden nu in alle Nederlandse provincies slechtvalken.

Black rail, golden-winged warbler, and red knot birds named to N.J.'s endangered species list

Five species of wildlife with declining populations have been added to New Jersey’s endangered list, and nine species have been added to the threatened list, the state Department of Environmental Protection announced. The newly-endangered are three species of birds - the black rail Laterallus jamaicensis, the golden-winged warbler Vermivora chrysoptera and the red knot Calidris canutus; the gray petaltail Tachopteryx thoreyi, a species of dragonfly; and the Indiana bat, which is listed as federally endangered. The newly-threatened are three species of birds - the American kestrel, the cattle egret and the horned lark; and six dragonfly species.

The northern pintail’s North American population has been in a tailspin since the late 1950s

In North America, the northern pintail Anas acuta breeds from the prairie pothole region of the Upper Midwest across Canada and Alaska. The northern pintail’s North American population has been in a tailspin since the late 1950s. Numbers have dropped from an estimated 10 million in 1957 to around 3 million today. Loss of habitat and changes in agriculture appear to be the most serious threats to North American pintails.

Dramatischer Wasservogelrückgang in Oberschwaben - Bestandseinbruch um 70 Prozent in 40 Jahren – viele Arten so gut wie ausgestorben

Einen „dramatischen Rückgang der Wasservögel“ haben Ornithologen in einer über 40 Jahre dauernden, großflächigen Untersuchung von rund 310 Seen und Weihern in Oberschwaben festgestellt. In einer Anfang des Jahres publizierten Übersicht – „Ökologie der Vögel“, Band 32/2, 2010 – stellen die Autoren Rudolf Ortlieb, Brigitte Schaudt und Roland Prinzinger die Bestandsentwicklung von knapp 30 Wasservogelarten von 1967 bis 2008 vor. „In diesen 40 Jahren ist der Gesamtbestand aller untersuchten Arten um mehr als 70 Prozent zurückgegangen. Das ist ein dramatischer Einbruch“, sagt Prof. Dr. Roland Prinzinger. Auch beim NABU sorgen diese Ergebnisse für Aufsehen, zumal viele NABU-Aktive bei der Untersuchung mitgewirkt haben. „Wie die Untersuchung zeigt, sind einige Vogelarten in den vergangenen 40 Jahren so gut wie ausgestorben, etwa die Rohrdommel Botaurus stellaris, die Zwergdommel Ixobrychus minutus, der Drosselrohrsänger Acrocephalus arundinaceus und die Knäkente Anas querquedula“, berichtet Harald Jacoby, Vogelkundler beim NABU. „Die Ergebnisse sind für mich umso erschreckender, als ich weiß, mit wie viel Sorgfalt und Aufwand die Daten über Jahrzehnte gesammelt wurden. An den Zahlen gilt es nichts zu rütteln. Das ist die traurige Realität.“ Selbst früher häufige Arten sind in ihrem Bestand extrem zurückgegangen: das Teichhuhn Gallinula chloropus etwa von rund 200 auf 60 Paare, die Wasserralle Rallus aquaticus von rund 330 auf 30 Paare.

Tegenovergestelde ontwikkelingen van insectenetende en plantenetende grondeleenden sinds de invoering van imidacloprid

Grondeleenden onderscheiden zich van andere eenden doordat ze onder meer hun voedsel meestal aan het oppervlak van ondiep water zoeken of daaronder. Daarbij steekt het achterlichaam rechtop uit het water en bevinden kop en hals zich onder water. De broedpopulaties van soorten die in de broedtijd afhankelijk zijn van insecten, zoals de wilde eend, wintertaling, zomertaling en slobeend, vertoonden volgens de gegevens van SOVON sinds 1990 een significante afname van <5% per jaar, terwijl de broedpopulatie van de plantenetende krakeend sinds 1990 een sterke toename van >5% per jaar liet zien. Ook de overwinterende populatie van de smient, een typische planteneter, is sterk toegenomen.

De broedpopulaties van de smient in Noord Europa waren in de jaren 1990 stabiel

De smient (Anas penelope, vroeger bekend als Mareca penelope) verblijft het hele jaar door in Nederland, maar vooral van oktober tot maart. Het merendeel houdt zich op in de kuststrook en in de natte veenweidegebieden van Noord-Holland en Friesland. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van de polders van Zuid-Holland en Utrecht, de randen van het IJsselmeer, Markermeer en de grote rivieren. Het voedsel van de smient is hoofdzakelijk plantaardig, zoals bladeren, stengels, jonge loten, wortelstokken en soms zaden. Vooral in het najaar is de soort kustgebonden en foerageert op zeesla, kweldergrassen en zeekraal.Het aantal smienten dat in Nederland overwintert is in de periode 1967 - 1989 sterk toegenomen, in de 90'er jaren stabiliseerden de aantallen zich. Het aantal smienten dat in Nederland broedt zal zeker niet meer zijn dan 20 tot 30 paar. In de jaren 1990 waren de broedpopulaties in Noord Europa stabiel of namen zelfs toe (gegevens Birdlife International, zie bijlage).

De broedpopulatie van de wilde eend is sinds 1990 gedaald

De Wilde Eend Anas platyrhynchos komt verspreid over heel Nederland voor. Ze hebben een voorkeur voor waterrijke gebieden met voldoende dekking. Ze schuwen de nabijheid van de mens niet en zijn ook in het stedelijke gebied, in vijvers en grachten talrijk (veelal in gezelschap van tamme vogels). In juli en augustus komen grote ruiconcentraties voor in de Oostvaardersplassen, de Biesbosch, de Dollard en het Deltagebied. In september en oktober verblijven in het Deltagebied, het IJsselmeergebied en de Waddenzee grote aantallen. In november nemen ook in het rivierengebied de aantallen sterk toe. Op het menu staan waterinsecten en waterplanten. De wilde eend eet vroeg in het jaar zaden en groene plantedelen, ’s zomers meer dierlijk voedsel; in herfst en winter planten en zaden. Volgens SOVON nam de broedpopulatie sinds 1990 significant af (<5% per jaar). Ook in veel andere delen van Europa nam het aantal broedvogels in de jaren 1990 af (gegevens Birdlife International, zie bijlage).

Sterke daling van de pijlstaart broedpopulaties in Noord Amerika en Rusland

De pijlstaart Anas acuta komt in het najaar en de winter veel voor op kwelders, slikken, zandplaten en akkerland (gemaaide graanvelden). In het najaar en de winter beperkt de verspreiding zich grotendeels tot het Wadden- en Deltagebied. Het voedsel is plantaardig (zaden en wortelstokken van waterplanten) en in de broedtijd vooral dierlijk (waterkevers, insectenlarven, mollusken, kikkervisjes, garnalen), dat al grondelend van de modderbodem wordt opgevist. Als broedvogel is de pijlstaart uiterst schaars. In de periode 1998-2000 broedden 20-30 pijlstaarten in Nederland. In de periode 1973-1977 waren dat er iets meer, namelijk 45-75 paren. SOVON schat het aantal broedparen in de periode 1990-2007 op circa 25; ook hier is geen sprake van een duidelijke trend. In de jaren 1990 was er echter wel een sterke daling van de broedpopulaties in Scandinavie, Rusland, Polen en de Baltische staten (gegevens Birdlife International, zie bijlage). Ook in Noord Amerika was er een sterke afname (van meer dan 60%) van de soort sinds midden jaren 1960.

De broedpopulatie van de krakeend in Nederland is binnen enkele decennia geëxplodeerd

De krakeend Anas strepera is een typische soort van vrij grote wateren. In augustus bevinden de belangrijkste pleisterplaatsen zich in Friesland, de Flevopolders, de Biesbosch, de infiltratiegebieden in de duinen en langs de randen van het IJsselmeergebied. In de winter zijn vooral het IJsselmeergebied, de noordelijke Delta en het benedenrivierengebied van belang. Krakeenden zijn planteneters, die foerageren langs de oevers van de wateren (o.a. op wieren op basaltblokken) waar ze verblijven. Ze houden nogal van wateren met allerlei kunstmatige dammen, taluds en dergelijke; waarschijnlijk vormen de draadalgen en wieren welke op het stenige substraat groeien een geliefde voedselbron. Het gaat de krakeend in Nederland voor de wind. Vergeleken met enkele decennia geleden is de populatie in Nederland geëxplodeerd, van 550-800 paren in 1973-1975 tot 6.000 tot 7.000 paren in 1998-2000. Volgens SOVON was er sinds 1990 significante toename van >5% per jaar. Ook in veel andere delen van Europa was er een sterke toename van de broedpopulatie van de krakeend in de jaren 1990 (gegevens Birdlife International, zie bijlage).

Als broedvogel gaat het de wintertaling niet voor de wind - de aantallen namen de laatste decennia steeds verder af

De biotoop van de Wintertaling Anas crecca bestaat uit allerlei ondiepe, zowel zoete als zoute wateren. Tijdens en direct na de broedtijd concentreert de soort zich in de Biesbosch, de Dollard en zuidelijk Flevoland om te ruien. In augustus nemen de aantallen vooral in het Waddengebied, het Lauwersmeer, de Dollard en in zuidelijk Flevoland sterk toe. Het voedsel van de Wintertaling verschilt naar plaats en seizoen: in herfst en winter voornamelijk zaden van waterplanten, ’s zomers meer dierlijk voedsel (slakken, insectenlarven, waterkevers, garnaaltjes, wormen). Als broedvogel gaat het de soort niet voor de wind; de aantallen namen de laatste decennia steeds verder af. In 1990 was er in de meeste gebieden in Nederland een sterke afname van rond de 50% ten opzichte van de periode 1968-1977. Volgens SOVON is er sindsdien nog steeds sprake van een verder gaande en significante afname van <5% per jaar. Rond 2007 broedden er nog ongeveer 2250 paar in Nederland. Ook in veel andere delen van Europa ging de Wintertaling in de jaren 1990 achteruit (gegevens Birdlife International, zie bijlage).