Henk Tennekes in vakblad NVT: Ingrijpende herziening van de risico analyse van chemische producten is dringend noodzakelijk

Het Paracelsus paradigma dosis sola facit venenum (alleen de hoeveelheid maakt het vergif) vormt nog steeds de basis voor de beoordeling van risico’s van chemische producten. De risico analyse gaat er van uit dat - met uitzondering van genotoxiciteit - voor vrijwel alle potentiele risico’s van chemische producten drempelwaarden kunnen worden bepaald waar beneden geen giftige werking meer optreedt. Deze benadering zal naar mijn overtuiging ooit te boek staan als één van de grootste dwalingen in de toxicologie omdat onvoldoende rekening wordt gehouden met de cumulatieve toxiciteit van sommige giftige stoffen.

Lezing van Henk Tennekes over het verdwijnen van weidevogels in de met imidacloprid bezoedelde Hoeksche Waard

Het is algemeen bekend dat de populaties kieviten en scholeksters gestaag dalen in Nederland met een gemiddelde van vijf procent per jaar. Uit gegevens van de weidevogelgroep van het Hoeksche Waards Landschap blijkt echter dat deze achteruitgang in de Hoeksche Waard nog sterker is. Al zeventien jaar worden weide- en akkervogels actief beschermd in de Hoeksche Waard. De HWL-werkgroep die zich hiermee bezig houdt bestaat uit ongeveer vijftien personen. Gezamenlijk houden zij op ruim duizend hectare akkerland de broedende vogels in de gaten. Nesten worden gezocht en beschermd bij werkzaamheden die op het land plaats vinden. Dit gebeurt in goede samenwerking met de boeren. Uit de grote hoeveelheid gegevens van de weidevogelgroep blijkt dat de achteruitgang van de kievit en scholekster echter niet te stoppen is. De laatste tien jaar is het aantal broedende kieviten al met negentig procent in aantal gedaald in de Hoeksche Waard. Het oppervlaktewater van de Hoeksche Waard is namelijk sterk verontreinigd met het neonicotinoide insecticide imidacloprid. De teloorgang van de akkervogels op het eiland is het onderwerp van een lezing door dr. Henk Tennekes, op maandagavond 2 november (aanvang 20.00 uur) in het Nationaal Landschap Centrum aan de Veerweg bij Numansdorp.

De grutto heeft geen schijn van kans in een met pesticiden bezoedeld Hollands landschap

Het broedseizoen 2015 van de grutto (Limosa limosa) is opnieuw dramatisch verlopen. Er zijn te weinig jongen opgegroeid om het uitsterven van de grutto een halt toe te roepen. Al vanaf de jaren ’60 zijn de grutto’s in ons land aan het verdwijnen. Het slechte broedseizoen van dit jaar én dat van 2014 versnelt deze achteruitgang. Sinds 2011 houdt Sovon Vogelonderzoek Nederland voor Vogelbescherming Nederland bij hoeveel gruttokuikens er tijdens het broedseizoen opgroeien. Om de achteruitgang van de grutto te stoppen, zouden er jaarlijks 10.000 kuikens moeten uitvliegen. Dit jaar kwamen er slechts 4600 jonge grutto’s bij, een zelfde aantal als vorig jaar. Daarmee gaat het aantal grutto’s in ons land nog verder achteruit. Tot de jaren ’60 was de grutto met ruim 125.000 broedpaar een algemene vogel die symbool stond voor het platteland. In 2011 was er nog maar 40.000 paar over en ook dat aantal zal gezien de recente broedsuccessen sterk afgenomen zijn.

Rampzalige verontreiniging van het Vlaamse oppervlaktewater met imidacloprid

Zowel in grote als kleine waterlopen in Vlaanderen worden regelmatig pesticiden aangetroffen. Het gaat om chemische bestrijdingsmiddelen die door landbouwers, particulieren, bedrijven of openbare besturen ingezet worden tegen onkruiden, insecten of plantenziekten. Door drift of afspoeling kunnen ze in het oppervlaktewater terechtkomen en daar de waterorganismen schaden. Reeds 20 jaar meet de Vlaamse Milieumaatschappij (VMM) de concentratie van pesticiden in oppervlaktewater - inmiddels zijn er circa 125 meetplaatsen - en meer recent ook in 25 rioolwaterzuiveringsinstallaties. In 2014 waren de gemiddelde concentraties van het insecticide imidacloprid, één van de gecontesteerde neonicotinoïden, en van de herbiciden diflufenican en flufenacet in respectievelijk 100, 68 en 41 procent van de meetplaatsen te hoog.

Ctgb gebruikt nieuwe richtsnoeren voor omzetting in bodem en uitspoeling naar grondwater

Op 1 mei 2015 stelde de EU (Standing Committee on Plants, Animals, Food and Feed) twee richtsnoeren vast voor de risicobeoordeling van uitspoeling van werkzame stoffen en metabolieten naar grondwater en de evaluatie van studies naar afbraak van werkzame stoffen en metabolieten in bodem. Het Ctgb implementeert beide richtsnoeren als volgt: Voor het opstellen van een werkzame stofdossier moeten beide richtsnoeren vanaf 1 mei 2015 worden gebruikt. Bij middelaanvragen moeten de richtsnoeren gebruikt worden als deze ook bij het stofdossier gebruikt zijn. Is dat nog niet het geval dan dient de aanvrager de in de EU vastgestelde eindpunten te hanteren ((SANCO/10328/2004– rev 8). Wanneer er echter op basis van de in de EU vastgestelde eindpunten geen veilig gebruik aangetoond kan worden, dan kunnen de nieuwe richtsnoeren gebruikt worden om de eindpunten aan te passen en/of de risicobeoordeling te verfijnen.

De FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu gaat nadenken over gebruiksbeperkingen van neonicotinoïden

De FOD (Federale Overheidsdienst) Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu heeft eerder een aantal verduidelijkingen gegeven over de beperkingen van het gebruik van enkele insecticiden die gevaarlijk zijn voor bijen, de zogenaamde neonicotinoïden. Die beperkingen werden uitgevaardigd in 2013. Deze tekst werd nu aangepast naar aanleiding van enkele recente evoluties, waaronder de publicatie van de EFSA Conclusies i.v.m. de risicobeoordeling voor bijen van de toepassingen van imidacloprid, thiamethoxam en clothianidin voor andere toepassingen dan als zaaizaadbehandelingsmiddel en als granulaat. In enkele woorden samengevat luiden de conclusies als volgt: a) In de gevallen waarin voldoende gegevens voorhanden waren om de risicobeoordeling te voltooien werd een hoog risico voor bijen vastgesteld of kon een risico althans niet worden uitgesloten, b) Voor een aantal toepassingen waren er onvoldoende gegevens om de risicobeoordeling te voltooien. De Europese Commissie zal nu samen met de lidstaten onderzoeken of de EU-goedkeuringen van de betrokken stoffen moeten worden aangepast. De FOD bestudeert momenteel de Conclusies ter voorbereiding van deze Europese bespreking.

Natuurbehoud vereist een radicale ommekeer naar niet-chemische plaagbeheersing en duurzame gifvrije landbouw

Bijen en andere bestuivende insecten - essentiële schakels in onze voedselproductie - lopen ernstig gevaar door bestrijdingsmiddelen. Dat blijkt uit een studie van de European Food Safety Authority (EFSA)[1]. Ongeveer een derde van de voedselgewassen is direct afhankelijk van bestuiving door onder andere bijen[2]. Het gaat slecht met honingbijen, wilde bijen en hommels in Nederland en Europa. De drie zogenaamde neonicotinoiden worden al jaren door wetenschappers aangewezen als voorname oorzaak. Dit zijn bestrijdingsmiddelen waarmee boeren plaaginsecten zoals bladluizen van hun gewassen weren. Bijen en hommels zijn daarbij onbedoeld slachtoffer. Een in 2013 ingesteld gedeeltelijk verbod heeft te weinig effect gehad op de toepassing van de pesticiden. In Nederland mag 85 procent van het gebruik van de stoffen gewoon blijven doorgaan, zo bleek uit eerder onderzoek door het Centrum voor Landbouw en Milieu[3]. Zo is het toegestaan fruitboomgaarden na de bloei te sproeien, het middel in kassen of bij de aardappelteelt te gebruiken, ondanks dat wetenschappelijk vaststaat dat deze praktijk de natuur om zeep helpt. Daarnaast bedingen sommige EU landen uitzonderingen op het deelverbod – zoals recentelijk Groot Brittannië voor behandeling van koolzaad[4].

In de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen verdwijnen de insecten, in Nederland zal het niet anders zijn

Naar aanleiding van de Internationale Dag van de Biodiversiteit waarschuwt de natuurbeschermingsorganisatie NABU in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen tegen dramatische ontwikkelingen bij de insecten. Meer dan 60 procent van de hommel soorten zijn uitgestorven in de regio Krefeld. Een soortgelijke situatie bestaat in de hoofdstad Düsseldorf bij de vlinders, waarvan 58 procent van de soorten reeds zijn verdwenen. "Om aandacht te vestigen op het uitsterven van soorten, hoeven we niet langer te wijzen naar het regenwoud - het gebeurt voor onze deur", zegt NABU districtsvoorzitter Josef Tumbrinck. Volgens onderzoek van entomologen gaat niet alleen het aantal insectensoorten maar ook het totale bestand van alle op een plaats voorkomende vliegende insecten dramatisch achteruit. Op diverse locaties heeft de Entomologische Vereniging Krefeld in de afgelopen drie jaar gegevens over insecten verzameld via gestandaardiseerde methoden en vergeleken met de testresultaten van 15 tot 25 jaar geleden. Hieruit bleken dramatische verliezen van 70 tot 80 procent van de biomassa van vliegende insecten.

Intensieve landbouw verdrijft de steenuil van het boerenland

De Steenuil (Athena noctua) is een vogel van het halfopen agrarische landschap met houtwallen en een korte vegetatie. Op plaatsen waar de vegetatie kort is, wordt lopend, huppend en soms rennend gejaagd op insecten en wormen. Regenwormen en insecten vormen met 75% het hoogste aandeel van het voedsel van de Steenuil. Bij de Steenuil lijkt zich dezelfde teruggang in talrijkheid te voltrekken als eerder bij de Kerkuil heeft plaatsgevonden. In de loop van de twintigste eeuw zijn door intensivering van de landbouw veel kleinschalige agrarische cultuurlandschappen aangetast of verdwenen. Het gevolg was een verlies van veel geschikte broedlocaties en een verarming van de prooidieren. Door het verdwijnen van geschikte nestplaatsen, het gebruik van bestrijdingsmiddelen en het verkeer, zijn de leefomstandigheden voor de Steenuil verslechterd. Door de sterke achteruitgang en het geringe aantal broedparen zijn er nog slechts een paar "versnipperde" rest-populaties overgebleven. De toegenomen afstand tussen deze populaties is nadelig voor de voortplantingsmogelijkheden met soortgenoten. De nog overgebleven Steenuilen verkeren in een weinig rooskleurige situatie.

Sinds de invoering van neonicotinoiden verdwijnen de vlinders op het boerenland

De boerenlandlandvlinders zijn in Nederland vanaf 1992 sterk achteruit gegaan. Dit blijkt uit de graslandgraadmeter. De achteruitgang is in het agrarisch gebied nog sterker dan in natuurgebieden, maar ook dan in stedelijk gebied. Uit de prachtige plaatjes van het vroegere boerenland kun je bedenken welke vlinders daar hebben rondgevlogen. Uit de beperkte gegevens die van vroeger beschikbaar zijn, en uit verslagen en collecties van vlinderaars, komt een gevarieerd beeld naar voren. De zilveren maan op de graslanden, soms vergezeld van de moerasparelmoervlinder. Drie verschillende soorten vuurvlinders en hele massa’s zandoogjes. Niet alleen veel soorten, maar ook gewoon heel veel vlinders. Dat kom je nu op het boerenland niet meer tegen.