Kustvogels

Sterke daling van de pijlstaart broedpopulaties in Noord Amerika en Rusland

De pijlstaart Anas acuta komt in het najaar en de winter veel voor op kwelders, slikken, zandplaten en akkerland (gemaaide graanvelden). In het najaar en de winter beperkt de verspreiding zich grotendeels tot het Wadden- en Deltagebied. Het voedsel is plantaardig (zaden en wortelstokken van waterplanten) en in de broedtijd vooral dierlijk (waterkevers, insectenlarven, mollusken, kikkervisjes, garnalen), dat al grondelend van de modderbodem wordt opgevist. Als broedvogel is de pijlstaart uiterst schaars. In de periode 1998-2000 broedden 20-30 pijlstaarten in Nederland. In de periode 1973-1977 waren dat er iets meer, namelijk 45-75 paren. SOVON schat het aantal broedparen in de periode 1990-2007 op circa 25; ook hier is geen sprake van een duidelijke trend. In de jaren 1990 was er echter wel een sterke daling van de broedpopulaties in Scandinavie, Rusland, Polen en de Baltische staten (gegevens Birdlife International, zie bijlage). Ook in Noord Amerika was er een sterke afname (van meer dan 60%) van de soort sinds midden jaren 1960.

Als broedvogel gaat het de wintertaling niet voor de wind - de aantallen namen de laatste decennia steeds verder af

De biotoop van de Wintertaling Anas crecca bestaat uit allerlei ondiepe, zowel zoete als zoute wateren. Tijdens en direct na de broedtijd concentreert de soort zich in de Biesbosch, de Dollard en zuidelijk Flevoland om te ruien. In augustus nemen de aantallen vooral in het Waddengebied, het Lauwersmeer, de Dollard en in zuidelijk Flevoland sterk toe. Het voedsel van de Wintertaling verschilt naar plaats en seizoen: in herfst en winter voornamelijk zaden van waterplanten, ’s zomers meer dierlijk voedsel (slakken, insectenlarven, waterkevers, garnaaltjes, wormen). Als broedvogel gaat het de soort niet voor de wind; de aantallen namen de laatste decennia steeds verder af. In 1990 was er in de meeste gebieden in Nederland een sterke afname van rond de 50% ten opzichte van de periode 1968-1977. Volgens SOVON is er sindsdien nog steeds sprake van een verder gaande en significante afname van <5% per jaar. Rond 2007 broedden er nog ongeveer 2250 paar in Nederland. Ook in veel andere delen van Europa ging de Wintertaling in de jaren 1990 achteruit (gegevens Birdlife International, zie bijlage).

Survey Reveals Steep, Three-Year Decline of Tricolored Blackbirds Despite Conservation Efforts in California

A comprehensive survey of Tricolored Blackbirds Agelaius tricolor in California has confirmed that the population of the species has declined nearly 35 percent in the last three years. The 2011 survey, conducted by Audubon California with the help of more than 100 volunteers, estimated the population to be about 259,000 birds, down from approximately 395,000 in 2008. Historic populations once numbered in the millions.

Dramatic Decline Of Ireland’s Breeding Population Of Curlews

A new survey by researchers at University College Cork, in association with Birdwatch Ireland, has found that there are less than 200 pairs of breeding curlews Numenius arquata remaining in the entire of Ireland, a decline of almost 100% in 20 years. During the last Breeding Atlas, in 1988-1991, the Irish population as a whole was estimated at around 5,000 pairs.

Tegenovergestelde ontwikkelingen van insectenetende en visetende vogelsoorten in vergelijkbare broedbiotopen sinds de invoering van imidacloprid

In tegenstelling tot de (sterk afnemende) broedpopulaties van steltlopers (scholekster Haematopus ostralegus, kluut Recurvirostra avosetta, strandplevier Charadrius alexandrinus, bontbekplevier Charadrius hiaticula, watersnip Gallinago gallinago, grutto Limosa limosa, kievit Vanellus vanellus, wulp Numenius arquata, tureluur Tringa totanus, kemphaan Philomachus pugnax), die in de broedtijd afhankelijk zijn van insecten, werd bij de visetende broedpopulaties van aalscholver Phalacrocorax carbo, lepelaar Platalea leucorodia en kleine mantelmeeuw Larus fuscus in de trilaterale Waddenzee sinds 1991 een spectaculaire toename vastgesteld, zo blijkt uit de nieuwste analyse van internationale waddenzeetrends die in 2009 beschikbaar kwam op www.waddensea-secretariat.org. Ook andere visetende broedvogels, zoals de grote stern Thalasseus sandvicensis, de visdief Sterna hirundo en de dwergstern Sterna albifrons doen het uitstekend in het Waddengebied. Onderzoek van SOVON toonde aan dat het broedsucces van omnivore kokmeeuwen Larus ridibundus in de periode 1997-2003 veel hoger was aan de kust dan in het binnenland, mogelijk door een grotere beschikbaarheid van vis aan de kust. Dezelfde tegenovergestelde ontwikkelingen zijn sinds de jaren 1990 ook waargenomen bij het beschermingsplan moerasvogels.

De broedpopulatie van de aalscholver neemt sinds de jaren 1980 sterk toe

Aalscholvers (Phalacrocorax carbo) zijn viseters (zoals voorn, baars, snoekbaars en paling) die vaak in grote groepen en tot op grote afstand van de kolonie (tot 60 km) foerageren. De meeste broedkolonies van de aalscholver liggen in waterrijke gebieden in het westen en noorden van Nederland en langs de grote rivieren. Kolonies van meer dan 500 broedparen bevinden zich vrijwel steeds in de omgeving van het IJsselmeer, de Waddenzee, Noordzee en de Deltawateren. Volgens de gegevens van SOVON ging het landelijke broedbestand sinds de jaren 1980 vooruit en was er vanaf 1990 een significante toename van <5% per jaar. Het huidige broedbestand (2005-2008) wordt op 21.000-23.300 paar geschat. De broedpopulaties van de aalscholver nemen vrijwel overal in Europa toe (gegevens Birdlife International, zie bijlage).

Spectaculaire toename van de kleine mantelmeeuw sinds de jaren zestig

Het broedgebied van de Kleine Mantelmeeuw beperkt zich vrijwel geheel tot de directe omgeving van de kust, vooral het Delta- en het Waddengebied. In de jaren 1960 broedden nog maar zo'n 80 paren van de kleine mantelmeeuw (Larus fuscus) in Nederland. Sindsdien echter zijn de aantallen van de kleine mantelmeeuw hals-over-kop toegenomen. Tegen het einde van de jaren 1970 werden 11.000 paren geteld, tien jaar later waren dat er 23.000. Nog een decennium later werden al meer dan 50.000 paren gemeld en nog altijd nemen de aantallen van de kleine mantelmeeuw toe. Vanaf 1990 was er volgens SOVON een significante toename van >5% per jaar. Het huidige broedbestand (2005-2008) wordt op 82.000 - 92.000 paar geschat. Ook elders in West-Europa groeide de broedpopulatie van de Kleine Mantelmeeuw in de periode 1990-2000 spectaculair (gegevens Birdlife International, zie bijlage)

De kleine mantelmeeuw leeft vooral van (zee-)vis, en zwemkrabben, maar ook op het land wordt veel gefoerageerd (zoogdieren, insecten, in minder mate ook afval). De soort foerageert tot op zeer grote afstand van de kolonie, doorgaans binnen een straal van 135 km van de kolonie.

De steltlopers op de Slikken van Flakkee worden bedreigd door oppervlaktewaterverontreiniging met imidacloprid

De Grevelingen is een voormalige zeearm gelegen tussen Goeree-Overflakkee en Schouwen-Duiveland. Het is sinds de afsluiting door de Deltawerken het grootste zoutwatermeer van Europa en bevat een aantal eilanden waar uitgestrekte, soortenrijke duinvalleibegroeiingen en zilte pioniergemeenschappen voorkomen, alsmede uitgestrekte oeverlanden (onder meer de Slikken van Flakkee) met zilte begroeiingen, graslanden, ruigten, struwelen en bos. Na de afsluiting van de zeearm in 1971 is de Hompelvoet veranderd van een zandplaat tot een eiland met grote, open vlakten en ruige begroeiing. De Grevelingen is een zeer belangrijk broedgebied voor kustbroedvogels van zandplaten en schelpenstrandjes (kluut, bontbekplevier, strandplevier, grote stern, visdief en dwergstern). Vooral de broedpopulatie van de steltlopers die zich in de broedtijd op de Slikken van Flakkee voeden met insecten en andere ongewervelden (kluut, bontbekplevier, strandplevier) vertoonde de laatste decennia een sterke afname. Deze gegevens doen vermoeden dat er een gebrek aan ongewervelden als voedingsbron voor vogelsoorten is ontstaan in deze broedbiotoop. In 2007 zijn hoge normoverschrijdingen van imidacloprid gemeten in het oppervlaktewater van Goeree-Overflakkee die een dodelijke bedreiging voor ongewervelden vormen.

Na 1975 is de landelijke broedpopulatie van de grote stern bijna verdrievoudigd

Het verspreidingsgebied van de grote stern Thalasseus sandvicensis is beperkt tot het Wadden- en Deltagebied. De grote stern broedt op kwelders en in duinen, vaak in enorme kolonies. Na 1973-1977 is de omvang van de landelijke broedpopulatie van de grote stern bijna verdrievoudigd. Volgens SOVON was er vanaf 1990 een significante toename van <5% per jaar. De landelijke aantalsontwikkeling wordt aangestuurd door de aantallen in de grote kolonies van het Waddengebied (Griend, 1999-2003 7.800-11.260 paren) en het Deltagebied (Hompelvoet e.o. 1.600-4.200, Hooge Platen 2.200-4.600). De Nederlandse broedpopulatie omvatte in de periode 2005-2008 16.700 - 19.650 paar. In Engeland en Denemarken ging de broedpopulatie in de periode 1990-2000 achteruit (gegevens Birdlife International, zie bijlage).

De grote stern foerageert tot in 1,5 m waterdiepte en leeft van mariene vissoorten met een grote verscheidenheid, met een lengte van 5-15 cm en een gewicht van 7-11 g. Dat zijn bijvoorbeeld haring, sprot, zandspiering en smelt.