Kustvogels

De landelijke broedpopulatie van de visdief is sinds 1975 bijna verdubbeld

De visdief Sterna hirundo broedt in kleine of grote kolonies in korte vegetatie, zoals in duinen, kwelders, moerassen, weilanden. De kern van het verspreidingsgebied van de visdief ligt overduidelijk in de lage delen van Nederland, met accenten op het Delta-, Wadden- en IJsselmeergebied. Het voorkomen langs de grote rivieren en in natte gebieden in het noorden en westen van het land is aanzienlijk bescheidener. De grootste kolonies zijn te vinden in het Waddengebied (Griend en Balgzand) en in het Deltagebied (Scheelhoek-eilanden en Slijkplaat in het Haringvliet, Hooge Platen in de Westerschelde). Elders komen alleen in het IJsselmeergebied kolonies van tenminste 100 paren regelmatig voor, daarbuiten is dit een zeldzaam verschijnsel. Broeden diep in het binnenland komt tegenwoordig nauwelijks voor. De landelijke broedpopulatie is sinds 1973-1977 bijna verdubbeld.

Broedende steltlopers sterk verminderd in het Zwin

Het aantal broedparen van steltlopers in het Zwin in Knokke is de afgelopen twee decennia sterk verminderd. Vooral sinds 2000 is de daling opvallend. In jaren ’80 werden jaarlijks gemiddeld 48 broedende kluten Recurvirostra avosetta geteld, in de jaren ’90 46, maar in de periode 2000-2008 nog slechts 7. Voor de scholekster Haematopus ostralegus was er tussen de jaren ’80 en 2000-2008 een daling van 53 tot 15 per jaar en voor de tureluur Tringa totanus van 28 tot 15. In de volledige periode 2004-2008 bijvoorbeeld werd geen enkele broedend paar bontbekplevier Charadrius hiaticula en strandplevier Charadrius alexandrinus opgemerkt. Ook het aantal kluten (12), scholekster (8) en tureluren (17) bleef in de periode 2004-2008 beperkt.

De dwergstern heeft zich grotendeels hersteld van de enorme achteruitgang in de jaren zestig

Het verspreidingsgebied van de dwergstern Sterna albifrons is in ons land beperkt tot een 30-tal broedplaatsen in het Wadden- en Deltagebied. Het verspreidingszwaartepunt van de huidige populatie bevindt zich in het Deltagebied, waar ongeveer 65% voorkomt, met belangrijke kolonies in het Haringvliet (Ventjagersplaten) en de Westerschelde. De nestplaats is gelegen op zand-, kiezel of schelpenbanken, meestal niet verder dan 150 m van open water vandaan. De dwergstern is tussen 1955 en 1967 enorm achteruitgegaan, mogelijk met een factor 10, van 1000 naar 100 broedparen, door gechloreerde koolwaterstoffen in het water. Na een verbod op de lozing van de belangrijkste boosdoeners in de Rijn vond weer een toename plaats. In 2005-2008 werd het aantal broedparen geschat op 465 - 850 paar. In Engeland ging het broedbestand in de periode 1990-2000 achteruit (gegevens Birdlife International, zie bijlage). De soort staat op de rode lijst van Duitsland als met uitsterven bedreigd.

De dwergstern zoekt zijn voedsel in helder zout of zoet water van 25-100 cm diepte dat niet te snel stroomt. Dwergsterns foerageren op vis die hooguit 9 cm lang is zoals zandspiering, sprot, kleine platvis en stekelbaarzen en kreeftachtigen.

De steltlopers hebben het zwaar

Van de 13 soorten broedvogels die in de trilaterale Waddenzee sinds 1991 een afname laten zien zijn er 11 steltlopers (scholekster Haematopus ostralegus, kluut Recurvirostra avosetta, strandplevier, bontbekplevier, watersnip, grutto Limosa limosa, kievit Vanellus vanellus, wulp Numenius arquata, tureluur, kemphaan), zo blijkt uit de nieuwste analyse van internationale waddenzeetrends die in 2009 beschikbaar kwam op www.waddensea-secretariat.org. Watersnip Gallinago gallinago, Kemphaan Philomachus pugnax en Bonte Strandloper Calidris alpina staan op het punt van verdwijnen als broedvogel. Onder de andere steltlopers vertonen Strandplevier Charadrius alexandrinus en Bontbekplevier Charadrius hiaticula de sterkste afname; hun aantallen halveerden in de afgelopen tien jaar. Sinds 1990 is het aantal Scholeksters dat in het Waddengebied broedt met 40% afgenomen. De meeste andere steltlopers namen in dezelfde periode met 20-30% in aantal af. Van betrekkelijk recente datum is de afname van de Tureluur Tringa totanus, die sinds 2000 vooral in de Nederlandse en Duitse Waddenzee terrein heeft prijsgegeven.

De bonte strandloper komt als broedvogel in Nederland nauwelijks meer voor

Het overgrote deel van de in Nederland aanwezige bonte strandlopers Calidris alpina concentreert zich in de intergetijdengebieden in de Waddenzee en de Delta. Tijdens de najaar- en de voorjaarstrek en soms ook in de winter zijn kleine aantallen aanwezig in Noord-Holland, langs de grote rivieren, rond het IJsselmeer en langs de Noord- en Zuid-Hollandse kust. De bonte strandloper eet voornamelijk ongewervelden als insecten en wormen. Het is zeer moeilijk om te bepalen óf er bonte strandlopers broeden in Nederland. Dat komt doordat het hele jaar door groepen bonte strandlopers te zien zijn. Sommigen baltsen in het voorjaar, waardoor het vermoeden van broeden ontstaat. Maar veel vogels blijken in de praktijk niet tot broeden te komen.

In de Waddenzee is de bonte strandloper verworden tot een zeer zeldzame, niet-jaarlijkse broedvogel van kwelders en het Lauwersmeer. De bonte strandloper is in 2004 als verdwenen op de Nederlandse rode lijst gezet. De broedpopulaties gingen in de periode 1990-2000 ook achteruit in Duitsland, Polen, Scandinavië, de Baltische staten, en Rusland (gegevens Birdlife International, zie bijlage). De soort staat op de rode lijst van Duitsland als met uitsterven bedreigd.

De bontbekplevier dreigt als broedvogel uit te sterven door oppervlaktewaterverontreiniging met bestrijdingsmiddelen

Het zwaartepunt van de verspreiding van de bontbekplevier Charadrius hiaticula als broedvogel ligt in het Waddengebied en het Deltagebied. In het Waddengebied zijn de grootste aantallen te vinden langs de Friese Noordkust, rond de Eems-Dollard en op Texel. In het Deltagebied vormen Oosterschelde, Grevelingenmeer en Westerschelde de belangrijkste broedgebieden. Verder komt de soort spaarzaam voor in het IJsselmeergebied (Ketelmeer, Vooroever bij Onderdijk). Met hun korte snavel zoeken ze hun voedsel (wormen, insecten, weekdieren en kreeftachtigen) in de slikkige bovenlaag van hun leefgebied. Vanaf de jaren 1970 is de landelijke broedpopulatie van de bontbekplevier afgenomen en er zijn sterke aanwijzingen dat arthropoden in de belangrijkste broedbiotopen worden bedreigd door oppervlaktewater verontreiniging met bestrijdingsmiddelen, die in de aardappelteelt worden ingezet. Het broedbestand van de bontbekplevier nam in de periode 1990-2000 ook af in Duitsland, Polen, Finland en de Baltische Staten (gegevens Birdlife International, zie bijlage). De soort staat op de rode lijst van Duitsland als met uitsterven bedreigd.

Belangrijke broedbiotopen van steltlopers worden bedreigd door oppervlaktewaterverontreiniging met imidacloprid

De scholekster en grutto zijn in Nederland sinds 1990 gestaag achteruit gegaan. De achteruitgang van de kievit is rond 1995 begonnen. De tureluur deed het lange tijd goed en nam zelfs toe, totdat rond 2000 ook bij deze soort een neerwaartse tendens inzette. Vooral de achteruitgang van de scholekster in de laatste vijf jaar is opvallend groot: gemiddeld per jaar ruim 5%. Bij grutto, kievit, wulp Numenius arquata en watersnip Gallinago gallinago is een vergelijkbare aantalvermindering te zien. De afname is het sterkst in de veengebieden van Noord-Nederland. Opvallend is dat in deze broedbiotoop (weidegebied) het voedselpatroon van steltlopers grote overeenkomsten vertoont. Regenwormen en insecten lijken in weidegebied de sleutel te zijn tot de aanwezigheid van broedende steltlopers. Opmerkelijk is ook dat van de 13 soorten broedvogels die in de trilaterale Waddenzee sinds 1991 een afname laten zien er 11 steltlopers zijn. Er zijn duidelijke aanwijzingen dat in belangrijke broedbiotopen van steltlopers (zoals kluut, bontbekplevier en strandplevier) in het Deltagebied en de Waddenzee ongewervelde dieren bedreigd worden door extreme verontreiniging van het oppervlaktewater met imidacloprid.

De scholekster is slachtoffer van wormen- en insectenschaarste in belangrijke broedbiotopen

De achteruitgang van de scholekster Haematopus ostralegus gaat nog sneller dan de teloorgang van onze nationale weidevogel de grutto Limosa limosa en is te vergelijken met de afname van de Veldleeuwerik Alauda arvensis in het agrarisch gebied. Sinds 1990 is het aantal Scholeksters dat in Nederland broedt met 50% afgenomen. Een vergelijkbare afname van meer dan 40% heeft zich voorgedaan in het Waddengebied. Recent onderzoek heeft uitgewezen dat van alle scholeksters 77 procent in het agrarisch land broedt, 4 procent in de stad een nest heeft en 19 procent op de kwelders zit. Scholeksters die zich hebben gespecialiseerd in het leven op het boerenland eten vooral wormen en insectenlarven.

De broedpopulatie van de wulp gaat achteruit sinds 1990

De wulp Numenius arquata leeft in ons land zowel in zoetwatermeren, plassen en rivieren, als in intergetijdengebied en in agrarisch gebied. Geschikte voedselterreinen voor de wulp zijn ondiepe oevers van plassen en rivieren, droogvallende platen in intergetijdengebied en graslandpercelen. Wulpen zijn vooral te zien in het oosten van het land: Drenthe, Overijssel en Noord-Brabant herbergen het leeuwendeel van de Nederlandse wulpen. Ook de Waddeneilanden huisvesten veel wulpen. De gegevens van SOVON duiden er op dat de broedpopulatie van de wulp sinds 1990 significant achteruit gaat. Ook in veel andere delen van Europa vertoont de Wulp sinds de jaren 1990 een dramatische achteruitgang (gegevens Birdlife International, zie bijlage). De soort staat op de rode lijst van Duitsland als met uitsterven bedreigd. Wulpen moeten op de heide met een steeds grotere maat lantaarn gezocht worden: de stand is er sinds 1990 met 87% gekelderd. In het binnenland bestaat zijn dieet uit regenwormen, larven van langpootmuggen (emelten) en andere ongewervelden zoals kevers en pissebedden.

De wulp broedt in duinen, weilanden, moerassen, etc., met dichte vegetatie. In het binnenland bestaat zijn dieet uit regenwormen, larven van langpootmuggen (emelten) en andere ongewervelden zoals kevers en pissebedden. In getijdengebieden bestaat het uit wormen, jonge strandkrabben (vooral ’s zomers) en andere kreeftachtigen, en plaatselijk ook uit schelpdieren.

De velduil is ernstig bedreigd in Nederland en Vlaanderen

Het leefgebied van de velduil Asio flammeus bestaat uit moerassen, graslanden en agrarisch cultuurland. De aanwezigheid van broedende velduilen hangt samen met het voedselaanbod (voornamelijk muizen en vogels). De aantallen van de velduil van voor 1970 zijn niet goed bekend. De soort had destijds een ruime verspreiding over zowel de lage als hoge gronden van Nederland en was lokaal een soms algemene broedvogel. De soort was extreem talrijk in de Flevopolders tijdens de ontginningsfase. Sinds 1973-77 is het verspreidingsgebied van velduil met 85% afgenomen.