Overige insecten

Signification de l’équation de Druckrey-Küpfmüller pour l’évaluation des risques. La toxicité des insecticides néonicotinoïdes contre les arthropodes est renforcée par la durée d’exposition. Henk A. TENNEKES. Traduction Christian Pacteau

Le texte ci-dessous est une traduction de : "The Significance of the Druckrey-Küpfmüller Equation for Risk Assessment - The Toxicity of Neonicotinoid Insecticides to Arthropods is Reinforced by Exposure Time" à paraître in "Toxicology". Le texte complet en français est joint en PDF.

Dans cet article théorique, puisant aux sources de la toxicologie et des mathématiques, Henk TENNEKES s'intéresse à un domaine, ô combien crucial en toxicologie, celui des relations "doses - effets".

Parallel Declines in Pollinators and Insect-Pollinated Plants in Britain and the Netherlands

Despite widespread concern about declines in pollination services, little is known about the patterns of change in most pollinator assemblages. By studying bee and hoverfly assemblages in Britain and the Netherlands, we found evidence of declines (pre-versus post-1980) in local bee diversity in both countries; however, divergent trends were observed in hoverflies. Depending on the assemblage and location, pollinator declines were most frequent in habitat and flower specialists, in univoltine species, and/or in nonmigrants. In conjunction with this evidence, outcrossing plant species that are reliant on the declining pollinators have themselves declined relative to other plant species. Taken together, these findings strongly suggest a causal connection between local extinctions of functionally linked plant and pollinator species.

The decline of the Whinchat and Northern Wheatear on Dutch heath land relates to decline of ground beetles

The Dwingelderveld National Park, located in the province of Drenthe in the north-eastern part of the Netherlands, is a heath and woodland reserve of 3,700 hectares, with 1500 ha of wet heath land, which makes it the largest wet heath land in western Europe. Sjouke van Essen surveyed the ground beetles (Coleoptera : Carabidae ) on 38 locations in the Dwingelderveld reserve in 1991 and 2008, in exactly the same manner, and observed a massive decline in the number of caught ground beetles, from 45,000 (94 species) in 1991 to 15,000 (79 species) in 2008. Within the same period there was a dramatic decline of the insectivorous Whinchat Saxicola rubetra (from 35 pairs in 1989 to 6-14 pairs in 1998-2003) and Northern Wheatear Oenanthe oenanthe (from 33 pairs in 1993 to just 3 in 2003) in the Dwingelderveld reserve.

The dramatic decline of the Black-tailed Godwit in Dutch peat soil habitat is related to a shortage of larger insects

The Black-tailed Godwit Limosa limosa used to flourish in the peat soil habitats in the western part of the Netherlands. Invertebrates profited from enrichment of the soil with manure and fertilisers and earthworms (Lumbricidae), leatherjackets (Tipulidae), snails and other species were abundant. The combination of abundant food, at least for adult birds, and the soft peat soil (which is easily penetrated by the long bill of the Black-tailed Godwit) made the western part of the Netherlands a prime breeding habitat for the Black-tailed Godwit. Nearly 80% of the western Europe population of the Black-tailed Godwit, currently estimated at 80,000 pairs and by far the largest in Europe, breed in the Netherlands. However, the key Dutch breeding population underwent a large decline from 120,000-135,000 in 1969, 85,000-100,000 in 1989-1991 to 62,000 in 2004. Over the last 15-20 years, the important breeding populations in Germany, Poland and Belarus have been reduced by 50% as well. Evidence collected in the Wormer- and Jisperveld reserve in the western province of North-Holland (a 2200 ha soft peat wetland reserve with high water tables and restrictions in agricultural management) suggests that the decline of the Black-tailed Godwit may be caused by a lack of larger insects on which the chicks depend for their survival.

Contamination of Dutch surface water with imidacloprid threatens insects

The evidence provided by the Dutch Water Boards on imidacloprid contamination of surface water (attached) indicates that, in any case in the western part of the Netherlands, high concentrations of imidacloprid are diffused through the environment, which may kill or debilitate insects and possibly other arthropods. Attached is a map of Holland showing the agricultural areas where the use of imidacloprid is permitted.

Sterke achteruitgang van de grutto in het Wormer- en Jisperveld vanaf 2001 door gebrek aan grotere insecten

In het Wormer- en Jisperveld, het grootste aaneengesloten veenweidegebied van West-Europa en één van de best bewaarde voorbeelden van het West-Nederlandse laagveenlandschap, werd in 2007 een sterke achteruitgang van weidevogels zoals grutto Limosa limosa en kievit Vanellus vanellus vastgesteld t.o.v. 2004 (zie bijlage). Tussen 1980 en 2001 was het aantal broedparen gruttos min of meer constant. Van 2001 tot 2004 is de daling ingezet met ca 1 % per jaar. In de periode daarop, van 2004 tot 2006 loopt de daling op naar bijna 5 % echter in 2007 is er een achteruitgang van meer dan 22% gemeten. Begin mei 2007, rond het uitkomen van de gruttonesten, en midden mei als de kuikens een grote voedselbehoefte hebben werden in vijf polders in Noord-Holland (de Hempolder, het Wormer- en Jisperveld, Waterland, de Ronde Hoep, de Bovenkerkerpolder) en één in Utrecht (Bosdijk-Donkereind) insecten bemonsterd (met behulp van plakstrips), zie bijlage.

Drastische achteruitgang van steenvlieg Leuctra nigra op Nationaal Park de Meinweg sinds 1988

Nationaal Park De Meinweg staat al lang bekend als een uitzonderlijk gebied voor eendagsvliegen (de oudste orde van aquatische insecten) en steenvliegen (een van de meest primitieve groepen van waterbewonende insecten). Van eendagsvliegen of haften (Ephemeroptera) zijn van 60 in Nederland voorkomende soorten na 1970 nog maar 33 soorten aangetroffen. Van steenvliegen (Plecoptera) zijn van 28 in Nederland voorkomende soorten na 1955 nog maar 10 soorten aangetroffen. Van de actuele Nederlandse steenvliegfauna komt maar liefst de helft voor op de Meinweg. Van de populatie van de in Nederland zeer zeldzame steenvlieg Leuctra nigra werden tot 1988 regelmatig tientallen tot honderden exemplaren aangetroffen in de Bosbeek op de Meinweg, na die tijd is nog slechts incidenteel een enkel exemplaar verzameld. Steenvliegen zijn extreem gevoelig voor neonicotinoide insecticiden: thiacloprid had een dodelijke werking op Nemoura cinerea bij een concentratie van 100 nanogram per liter.

Bijna alle insectengroepen gaan in Nederland achteruit

Dat geldt zowel voor de groepen die als larve aan water zijn gebonden, zoals haften, libellen en steenvliegen, als ook bij groepen die geheel op het land leven. De relatief grootste achteruitgang is geconstateerd bij de steenvliegen. Door watervervuiling en normalisering van beken en rivieren verdwenen voor 1940 14 van de 28 inheemse soorten, tot 1960 nog eens vijf, en van de resterende negen soorten zijn er vier zéér lokaal en is één in de Geul levende soort al meer dan tien jaar niet waargenomen. Van de 60 soorten inheemse libellen worden er 15 in hun voortbestaan bedreigd; van de 76 soorten inheemse dagvlinders wordt voor 30 soorten gevreesd.

De gestreepte waterroofkever is sinds 1980 uit grote delen van Nederland verdwenen

De gestreepte waterroofkever Graphoderus bilineatus is momenteel de enige in Nederland voorkomende waterkever met een wettelijk beschermde status. Met een lengte van ongeveer 15 mm behoort G. bilineatus tot de grotere soorten waterroofkevers. Binnen het Europese verspreidingsgebied (vooral in het westen) lijkt de soort sterk achteruit te zijn gegaan gedurende de laatste decennia. Voor 1980 werd de soort in grote delen van ons land (met uitzondering van de brakke kustgebieden) gevonden maar is sinds 1980 op veel plaatsen niet meer waargenomen. De recente vindplaatsen zijn de Nieuwkoopse Plassen, het Vechtplassengbied, Noordwest-Overijssel en de omstreken van Heerenveen. De soort komt in Zuid-Holland buiten de Nieuwkoopse Plassen vrijwel zeker niet meer voor. De oorzaken van de achteruitgang moeten vooral gezocht worden in verslechterde waterkwaliteit.

Soortbeschermingsplan moerasvogels: achteruitgang insecteneters, vooruitgang viseters sinds 1990

Het beschermingsplan moerasvogels heeft verschillende doelen op de korte termijn (2000-2004). Het eerste doel is het stoppen van de afname (die in de laatste decennia is opgetreden) in landelijke aantallen en/of verspreiding van baardman (Panurus biarmicus), blauwe kiekendief (Circus cyaneus), grote karekiet (Acrocephalus arundinaceus), kwak (Nycticorax nycticorax), porseleinhoen (Porzana porzana), purperreiger (Ardea purpurea), roerdomp (Botaurus stellaris), snor (Locustella luscinioides), woudaap (Ixobrychus minutus) en zwarte stern (Chlidonias niger). Een tweede korte termijndoel is het behoud van aantallen en verspreiding van blauwborst (Luscinia svecica), krooneend (Netta rufina) en lepelaar (Platalea leucorodia). Drie moerasvogelsoorten die zich in de broedtijd voeden met insecten en andere ongewervelden (grote karekiet, baardman, porseleinhoen) vertonen sinds 1990 een matige tot sterke afname, terwijl alle visetende moerasvogelsoorten (roerdomp, woudaap, purperreiger, lepelaar en kwak) sinds 1990 een matige tot sterke toename laten zien (zie bijlage). Deze gegevens doen sterk vermoeden dat er een gebrek aan insecten als voedingsbron voor vogelsoorten is ontstaan.