Libellen

The decline of the Great Reed Warbler in Dutch marshes relates to insect decline and surface water contamination with imidacloprid

The Dutch population of the Great Reed Warbler Acrocephalus arundinaceus has declined by 90% from 1960 to 1990 (from 5,000 breeding pairs in 1950-1960 to 400-550 in 1989-1991), and continued to decline by 6% per annum since 1990. The territories of a large Great Reed Warbler colony in the shallow Reeuwijk lakes (at 52◦2’ N and 4◦45’E in the Western part of the Netherlands, near Gouda), which originated from peat-digging in the 16th and 17th century, decreased from 90-100 in 1975, 40 in 1993, 20 in 1997, 14 in 2000, 8 in 2004 to just 6 in 2005. The Reeuwijk polder is mainly used for agriculture and surplus water during wet periods is discharged via the Reeuwijk lakes to the Breevaart canal, which may expose insects in the Reeuwijk lakes to surface water contaminated with pesticides. Surface water analyses in the vicinity of the Reeuwijk lakes have revealed excessively high concentrations of imidacloprid and carbamates (carbendazim and propoxur) that are bound to be toxic to insects. There is supporting evidence. Monitoring data for the characteristic dragonfly Aeshna viridis (a food source for the Great Reed Warbler) in the Reeuwijk lakes since 1998 indicate that this population is declining. The populations of other dragonflies characteristic of peat bogs in the Netherlands, i.e. Leucorrhinia pectoralis (large white faced darter) and Sympecma paedisca are also in decline since the 1960s.

Contamination of Dutch surface water with imidacloprid threatens insects

The evidence provided by the Dutch Water Boards on imidacloprid contamination of surface water (attached) indicates that, in any case in the western part of the Netherlands, high concentrations of imidacloprid are diffused through the environment, which may kill or debilitate insects and possibly other arthropods. Attached is a map of Holland showing the agricultural areas where the use of imidacloprid is permitted.

Insecticiden en de achteruitgang van de groene glazenmaker in de Reeuwijkse Plassen

Een van de kenmerkende soorten van het Zuid-Hollandse veenlandschap is de groene glazenmaker Aeshna viridis, een vrij grote libel (ongeveer zeven centimeter lang). De groene glazenmaker wordt in zijn voortbestaan bedreigd en zit in Zuid-Holland voor een groot deel in agrarisch gebied. In de provincie Zuid-Holland wordt op een tiental locaties de populaties van de groene glazenmaker vanaf 1998 jaarlijks geteld. In 1999 werden de hoogste aantallen aangetroffen. Daarna is het algemene beeld een dalende trend. In 2002 waren er veel routes die geen waarnemingen meer opleverden. De grote populatie van de groene glazenmaker in het Reeuwijkse Plassengebied (dertien plassen tussen Bodegraven en Gouda) lijkt de laatste jaren in omvang te zijn afgenomen. De Reeuwijkse plassen behoort tot de plaatsen waar de aantallen van de insectenetende grote karekiet Acrocephalus arundinaceus eveneens sterk zijn afgenomen. In het oppervlaktewater van de landbouwgronden rondom de Reeuwijkse Plassen (die bij hevige regenval water aan de plassen leveren) zijn vanaf 2004 zeer hoge concentraties van insecticiden gemeten, die een dodelijke bedreiging voor insecten vormen.

Kenmerkende libellensoorten van laagveenmoerassen zijn sterk achteruit gegaan

De groep van kenmerkende libellensoorten van laagveenmoerassen is in de loop van de 20e eeuw sterk achteruitgegaan, waaronder de gevlekte witsnuitlibel Leucorrhinia pectoralis en de Noordse winterjuffer Sympecma paedisca. Tot de jaren 1970 was de noordse winterjuffer vrij algemeen in Midden- en Noord-Nederland, maar in de jaren erna is de soort sterk achteruitgegaan en in de jaren 1990 waren alleen populaties bekend in de Weerribben en de Kuinderplas (Noordoostpolder). Tussen 1900 en 1950 had de gevlekte witsnuitlibel een behoorlijk ruime verspreiding in Nederland (de populatie moet toen bestaan hebben uit enkele tientallen locaties met wellicht in totaal 10.000 dieren per jaar). Het huidige zwaartepunt van de verspreiding van deze soort ligt in de Wieden en Weerribben en het Vechtplassengebied. Vroeger kwam de gevlekte witsnuitlibel ook voor op de zandgronden van oostelijk en zuidelijk Nederland en ook in de duinen zijn tot in de jaren zestig omvangrijke populaties aanwezig geweest. Tegenwoordig bevinden zich in deze regio's slechts enkele kleine en meestal tijdelijke populaties.

Milieuverontreiniging met insecticiden in Reeuwijkse Plassengebied bedreigt groene glazenmaker en grote karekiet

Het Reeuwijkse Plassengebied (dertien plassen tussen Bodegraven en Gouda) behoort tot de plaatsen waar, ook in de jaren 90, de aantallen van de grote karekiet Acrocephalus arundinaceus sterk bleven afnemen. In 1975 werden nog 90-100 territoria geconstateerd, in 1993 nog 40, in 1997 de helft en in 2000 nog maar 14 territoria. In 2004 bleeef de teller op 8 territoria staan, in 2005 op 6 territoria. De grote karekiet nestelt langs de randen van rietmoerassen en langs grote open wateren met brede waterrietzones. Het voedsel van de grote karekiet bestaat vooral uit water- en oeverinsecten zoals libellen en waterkevers. De grote populatie van de groene glazenmaker Aeshna viridis, een vrij grote libel, in het Reeuwijkse Plassengebied lijkt de laatste jaren ook sterk in omvang te zijn afgenomen. In het oppervlaktewater van de landbouwgronden rondom de Reeuwijkse Plassen (die bij hevige regenval water aan de plassen leveren) zijn vanaf 2004 zeer hoge concentraties van insecticiden (waaronder imidacloprid) gemeten, die een dodelijke bedreiging voor insecten vormen (zie bijlage).

Rückgang vieler Vogelarten steht mit der Dezimierung der Insekten in Zusammenhang

Blüten besuchende Insekten wie Honig- und Wildbienen, Hummeln, Wespen, Käfer, Schmetterlinge und Schwebfliegen etc. haben eine entscheidende Funktion im Ökosystem. Sie sichern und steigern nicht nur die Erträge von Kulturpflanzen (z.B. Obst, Raps, Sonnenblumen), sondern erhalten auch die Wildflora. Auf ihrer Nahrungssuche bestäuben sie die besuchten Pflanzen und sorgen für Samen und Früchte. Die meisten einheimischen Blütenpflanzen (ca. 80%) sind auf diese Fremdbestäubung durch Insekten angewiesen. Die Insekten selbst dienen wiederum Insektenfressern (z.B. Vögeln) als Nahrung. Der Rückgang vieler Vogelarten kann mit der Dezimierung der Insekten in Zusammenhang gebracht werden.

Fear for dragonflies prompts survey of British population

A NATIONWIDE survey of dragonflies is being launched amid concerns that a third of British species are under threat. The winged insects have "survived the extinction of the dinosaurs and several ice ages", but are now threatened by habitat destruction and climate change, the British Dragonfly Society warned. The society has collected data showing that 36 per cent of the 39 dragonfly species in the UK are in decline.

Minder vogels en vlinders op hei

De heidegebieden in Nederland staan onder druk. De populaties van enkele diersoorten op de hei namen sinds 1990 af met ongeveer 65 procent. Vooral vogels en dagvlinders op open, droge heidegebieden komen minder vaak voor. De duinpieper Anthus campestris en de klapekster Lanius excubitor zijn helemaal verdwenen, terwijl broedvogels als de korhoen Tetrao tetrix in aantal afnamen. De afname van het aantal vlinders daalde relatief het sterkst. Het vals heideblauwtje Plebejus idas en de kleine heivlinder zijn inmiddels bijna of helemaal verdwenen.

Het Nederlandse oppervlaktewater is zwaar belast met insecticiden

In een aantal artikelen is per regio of provincie een overzicht gegeven van oppervlaktewaterverontreiniging met insecticiden, gebaseerd op metingen van waterschappen en waterbeheerders verzameld in de Bestrijdingsmiddelenatlas. Het beeld dat naar voren komt is dat in het overgrote deel van Nederland de zware belasting van het oppervlaktewater met insecticiden (imidacloprid, organofosfaten en carbamaten) een acute bedreiging vormt voor insecten. Bijen, hommels, dagvlinders, libellen en waterjuffers dreigen daardoor uit te sterven in ons land. Alleen al de gemeten imidacloprid concentraties in het oppervlaktewater van de Randstad veroorzaken in laboratorium onderzoek binnen enkele dagen sterfte van honingbijen. De hoogste gemeten imidacloprid concentratie in het oppervlaktewater van de Bollenstreek zou in een laboratorium studie binnen enkele uren dodelijk zijn voor honingbijen.