De steltlopers hebben het zwaar

Van de 13 soorten broedvogels die in de trilaterale Waddenzee sinds 1991 een afname laten zien zijn er 11 steltlopers (scholekster Haematopus ostralegus, kluut Recurvirostra avosetta, strandplevier, bontbekplevier, watersnip, grutto Limosa limosa, kievit Vanellus vanellus, wulp Numenius arquata, tureluur, kemphaan), zo blijkt uit de nieuwste analyse van internationale waddenzeetrends die in 2009 beschikbaar kwam op www.waddensea-secretariat.org. Watersnip Gallinago gallinago, Kemphaan Philomachus pugnax en Bonte Strandloper Calidris alpina staan op het punt van verdwijnen als broedvogel. Onder de andere steltlopers vertonen Strandplevier Charadrius alexandrinus en Bontbekplevier Charadrius hiaticula de sterkste afname; hun aantallen halveerden in de afgelopen tien jaar. Sinds 1990 is het aantal Scholeksters dat in het Waddengebied broedt met 40% afgenomen. De meeste andere steltlopers namen in dezelfde periode met 20-30% in aantal af. Van betrekkelijk recente datum is de afname van de Tureluur Tringa totanus, die sinds 2000 vooral in de Nederlandse en Duitse Waddenzee terrein heeft prijsgegeven.

De bontbekplevier dreigt als broedvogel uit te sterven door oppervlaktewaterverontreiniging met bestrijdingsmiddelen

Het zwaartepunt van de verspreiding van de bontbekplevier Charadrius hiaticula als broedvogel ligt in het Waddengebied en het Deltagebied. In het Waddengebied zijn de grootste aantallen te vinden langs de Friese Noordkust, rond de Eems-Dollard en op Texel. In het Deltagebied vormen Oosterschelde, Grevelingenmeer en Westerschelde de belangrijkste broedgebieden. Verder komt de soort spaarzaam voor in het IJsselmeergebied (Ketelmeer, Vooroever bij Onderdijk). Met hun korte snavel zoeken ze hun voedsel (wormen, insecten, weekdieren en kreeftachtigen) in de slikkige bovenlaag van hun leefgebied. Vanaf de jaren 1970 is de landelijke broedpopulatie van de bontbekplevier afgenomen en er zijn sterke aanwijzingen dat arthropoden in de belangrijkste broedbiotopen worden bedreigd door oppervlaktewater verontreiniging met bestrijdingsmiddelen, die in de aardappelteelt worden ingezet. Het broedbestand van de bontbekplevier nam in de periode 1990-2000 ook af in Duitsland, Polen, Finland en de Baltische Staten (gegevens Birdlife International, zie bijlage). De soort staat op de rode lijst van Duitsland als met uitsterven bedreigd.

Belangrijke broedbiotopen van steltlopers worden bedreigd door oppervlaktewaterverontreiniging met imidacloprid

De scholekster en grutto zijn in Nederland sinds 1990 gestaag achteruit gegaan. De achteruitgang van de kievit is rond 1995 begonnen. De tureluur deed het lange tijd goed en nam zelfs toe, totdat rond 2000 ook bij deze soort een neerwaartse tendens inzette. Vooral de achteruitgang van de scholekster in de laatste vijf jaar is opvallend groot: gemiddeld per jaar ruim 5%. Bij grutto, kievit, wulp Numenius arquata en watersnip Gallinago gallinago is een vergelijkbare aantalvermindering te zien. De afname is het sterkst in de veengebieden van Noord-Nederland. Opvallend is dat in deze broedbiotoop (weidegebied) het voedselpatroon van steltlopers grote overeenkomsten vertoont. Regenwormen en insecten lijken in weidegebied de sleutel te zijn tot de aanwezigheid van broedende steltlopers. Opmerkelijk is ook dat van de 13 soorten broedvogels die in de trilaterale Waddenzee sinds 1991 een afname laten zien er 11 steltlopers zijn. Er zijn duidelijke aanwijzingen dat in belangrijke broedbiotopen van steltlopers (zoals kluut, bontbekplevier en strandplevier) in het Deltagebied en de Waddenzee ongewervelde dieren bedreigd worden door extreme verontreiniging van het oppervlaktewater met imidacloprid.

De scholekster is slachtoffer van wormen- en insectenschaarste in belangrijke broedbiotopen

De achteruitgang van de scholekster Haematopus ostralegus gaat nog sneller dan de teloorgang van onze nationale weidevogel de grutto Limosa limosa en is te vergelijken met de afname van de Veldleeuwerik Alauda arvensis in het agrarisch gebied. Sinds 1990 is het aantal Scholeksters dat in Nederland broedt met 50% afgenomen. Een vergelijkbare afname van meer dan 40% heeft zich voorgedaan in het Waddengebied. Recent onderzoek heeft uitgewezen dat van alle scholeksters 77 procent in het agrarisch land broedt, 4 procent in de stad een nest heeft en 19 procent op de kwelders zit. Scholeksters die zich hebben gespecialiseerd in het leven op het boerenland eten vooral wormen en insectenlarven.

De duinpieper is sinds 2003 uitgestorven in Nederland

Rond 1900 was de duinpieper Anthus campestris een schaarse, maar verspreid voorkomende broedvogel van stuifzanden, heidevelden met open plekken en open duin. Vermoedelijk ging het om enkele honderden broedparen. Rond 1975 waren nog 100-150 paar over, daarna slonk het bestand tot 70-110 begin jaren tachtig en 60-80 paar rond 1990. De afname van het aantal broedende duinpiepers is in de tweede helft van de jaren negentig in een versnelling gekomen. Aanvankelijk namen vooral de aantallen buiten de twee belangrijkste gebieden af, maar daarna zijn ook deze populaties op de Veluwe (het Kootwijkerzand en het Harskampse Zand) voor de bijl gegaan.

De draaihals wordt ernstig bedreigd in de Benelux

In de eerste helft van de 20e eeuw was de draaihals Jynx torquilla een verspreide broedvogel op de zandgronden in het midden en oosten des lands en in de duinen. Sinds 1973-1977 is het aantal paren met 60-75% gedaald en de afname zet nog steeds door, ook in de resterende broedgebieden op de Veluwe. Begin jaren negentig broedden hooguit nog 80-180 paar draaihalzen in ons land, waarvan het leeuwendeel op de Veluwe (Kootwijkerzand, Harskampse Zand, Planken Wambuis en de Zuidoost-Veluwe). Het aantal broedparen rond het jaar 2000 was hoogstens 65. De draaihals is nu een zeer schaarse broedvogel op de Veluwe, en dan nog wat andere plaatsen in Nederland met bos op zandgronden.

De broedpopulatie van de wulp gaat achteruit sinds 1990

De wulp Numenius arquata leeft in ons land zowel in zoetwatermeren, plassen en rivieren, als in intergetijdengebied en in agrarisch gebied. Geschikte voedselterreinen voor de wulp zijn ondiepe oevers van plassen en rivieren, droogvallende platen in intergetijdengebied en graslandpercelen. Wulpen zijn vooral te zien in het oosten van het land: Drenthe, Overijssel en Noord-Brabant herbergen het leeuwendeel van de Nederlandse wulpen. Ook de Waddeneilanden huisvesten veel wulpen. De gegevens van SOVON duiden er op dat de broedpopulatie van de wulp sinds 1990 significant achteruit gaat. Ook in veel andere delen van Europa vertoont de Wulp sinds de jaren 1990 een dramatische achteruitgang (gegevens Birdlife International, zie bijlage). De soort staat op de rode lijst van Duitsland als met uitsterven bedreigd. Wulpen moeten op de heide met een steeds grotere maat lantaarn gezocht worden: de stand is er sinds 1990 met 87% gekelderd. In het binnenland bestaat zijn dieet uit regenwormen, larven van langpootmuggen (emelten) en andere ongewervelden zoals kevers en pissebedden.

De wulp broedt in duinen, weilanden, moerassen, etc., met dichte vegetatie. In het binnenland bestaat zijn dieet uit regenwormen, larven van langpootmuggen (emelten) en andere ongewervelden zoals kevers en pissebedden. In getijdengebieden bestaat het uit wormen, jonge strandkrabben (vooral ’s zomers) en andere kreeftachtigen, en plaatselijk ook uit schelpdieren.

De velduil is ernstig bedreigd in Nederland en Vlaanderen

Het leefgebied van de velduil Asio flammeus bestaat uit moerassen, graslanden en agrarisch cultuurland. De aanwezigheid van broedende velduilen hangt samen met het voedselaanbod (voornamelijk muizen en vogels). De aantallen van de velduil van voor 1970 zijn niet goed bekend. De soort had destijds een ruime verspreiding over zowel de lage als hoge gronden van Nederland en was lokaal een soms algemene broedvogel. De soort was extreem talrijk in de Flevopolders tijdens de ontginningsfase. Sinds 1973-77 is het verspreidingsgebied van velduil met 85% afgenomen.

De zomertaling dreigt uit te sterven in de Benelux

De zomertaling Anas querquedula is een van de fraaiste eenden die in ons land voorkomt en de tijd dat het een kenmerkende soort was van de laaggelegen graslanden in het noorden en westen des lands, ligt nog niet ver achter ons. Tot in de jaren zestig kwamen hier tenminste enige duizenden paren tot broeden. Tussen 1960 en 1992 is de zomertaling in Nederland echter met 90% afgenomen. Rond 2007 broedden er 1600 tot 1900 paar in Nederland. De zomertaling is in 2004 als kwetsbaar op de Nederlandse rode lijst gezet. De zomertaling staat ook op de Vlaamse rode lijst, de taling is daar bedreigd. Op de rode lijst van Luxemburg staat de soort als met uitsterven bedreigd. De zomertaling staat als ernstig bedreigd op de rode lijst van Duitsland. Ook in veel andere delen van Europa daalde de broedpopulatie in de jaren 1990 (gegevens Birdlife International, zie bijlage).

Zomertalingen houden van moerasachtige gebieden met veel water en riet. Ook zijn ze regelmatig te zien in drassige weilanden met natte poeltjes. Het voedsel is dierlijk (waterkevers, kokerjuffers, muggen, mollusken, garnaaltjes, wormen, kikkervisjes) en plantaardig (knoppen, bladeren, wortels en wortelstokken, en zaden van waterplanten).

Daling van de eksters sinds 1990

De ekster Pica pica komt algemeen en nagenoeg overal in Nederland voor. In binnensteden is de vogel als broedvogel in parken aanwezig. De ekster eet zowel plantaardig als dierlijk voedsel, waarvan gedeeltelijk ook aas en etensresten. Zoekend op de bodem naar emelten, larven en wormen, in heggen en bomen zoekend naar andere insecten, treffen wij de ekster veelal in de nabijheid van de partner aan. In de winter schakelt de ekster van insecten over naar zaden en door mensen achtergelaten afval. Bij het ingaan van de Flora- en faunawet kreeg de ekster de beschermde status. Aanvankelijk is het aantal broedparen in Nederland van 40.000 in 1973 gestegen tot 120.000 in 1985. De stijglijn stagneerde halverwege de jaren tachtig en vanaf 1990 is landelijk per jaar een daling (gemiddeld 3%) te constateren. Ook in Frankrijk, Rusland, Estland en de Ukraine daalde het broedbestand in de jaren 1990 (gegevens Birdlife International, zie bijlage).