Vragen over belangenverstrengeling bij toelating van bestrijdingsmiddelen

Vragen van het lid Ouwehand (Partij voor de Dieren) aan de staatssecretaris van Economische Zaken over de belangenverstrengeling bij de toelating van bestrijdingsmiddelen en de negatieve gevolgen daarvoor bijen en andere bestuivers (bijlage).

1. Kent u het artikel ‘Dode bij, stille lente; Gif op de bloemen[1]’ waarin de desastreuze gevolgen van neonicotinoiden op bijen en hommels wordt beschreven, en waaruit twijfel rijst over de onafhankelijkheid van de mensen die bestrijdingsmiddelen moeten beoordelen op hun veiligheid en over de methoden die daarbij gebruikt worden?

2. Kunt u bevestigen dat het rapport uit 2011 van het College voor toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) waarin de risico’s van neonicotinoiden beoordeelt werden, werd opgesteld door vier beoordelaars, van wie er slechts een gepromoveerd is, en die geen van allen belangrijke wetenschappelijke publicaties over het onderwerp op hun naam hebben? Zo ja, hoe beoordeelt u dat gegeven en welke consequenties verbindt u daaraan?

3. Is het waar dat de huidige directeur / secretaris van het Ctgb na zijn afscheid per 1 januari 2013 de Europese directeur wordt van de Society of Environmental Toxicology and Chemistry (SETAC), waar hij ook werkte voor hij naar het Nederlandse College kwam? Zo ja, hoe beoordeelt u dat?

4. Kunt u bevestigen dat het SETAC voor haar financiering sterk afhankelijk is van de chemische industrie, die onder andere het landbouwgif produceren dat de Ctgb op veiligheid moet beoordelen? Zo nee, op welke wijze wordt het SETAC gefinancierd?

5. Deelt u de mening dat dit soort constructies, waarbij figuren op sleutelposities heen en weer pendelen tussen de controlerende instanties en organisaties die nauwe banden hebben met de partijen waarover ze toezicht moeten houden, sterk afgekeurd moet worden? Zo nee, hoe kunt garanderen dat dit soort constructies op geen enkele wijze het beleid van de controlerende instanties beïnvloed?

6. Bent u bereid om regels op te stellen waardoor voorkomen wordt dat dit ‘stuivertje wisselen’ in de toekomst nog gebeurt, zowel bij Nederlandse instanties als het Ctgb als bij Europese instanties als de European Food Safety Authority (EFSA), waar dit probleem ook veelvuldig (heeft) gespeeld?

7. Is het waar dat de beslissing die in 2008 werd gebruikt om de waterkwaliteitsnormen voor imidacloprid op te hogen, stoelt op de methodiek die is ontwikkeld door een oud president van SETAC, wiens leerstoel aan bij Wageningen Universiteit en Research bovendien wordt gefinancierd door grote chemische bedrijven, en dat deze methode faalt in het aantonen van de schadelijke effecten van neonicotinoiden zoals imidacloprid? Zo ja, wat betekent dit voor de waterkwaliteitsnormen die worden gehanteerd en specifiek de normen voor imidacloprid, en wordt deze methode nog steeds gebruikt door het Ctgb?

8. Deelt u de mening dat er bij het beoordelen van bestrijdingsmiddelen steeds moet worden uitgegaan van alle beschikbare recente wetenschappelijke onderzoeken over de effecten van deze bestrijdingsmiddelen op het milieu en flora en fauna, dat de gebruikte wetenschap volstrekt onafhankelijk dient te zijn, en dat de gebruikte methoden tevens volstrekt onomstreden dienen te zijn? Heeft u het idee dat de beoordelingen van het Ctgb aan deze eisen voldoen? Zo nee, welke consequenties verbindt u hieraan? Zo ja, hoe komt u tot dat oordeel?

9. Kunt u aangeven welke start u al heeft gemaakt met het uitvoeren van de aangenomen motie[2] over het betrachten van volledige transparantie ten aanzien van industriestudies die gebruikt zijn bij de beoordeling van bestrijdingsmiddelen, en welke vervolgstappen u gaat nemen om deze motie uit te voeren?

[1] Vrij Nederland, 1 december 2012
[2] KS 27858 nr 129

Bron: PvdD, 29-11-2012
https://www.partijvoordedieren.nl/tweedekamer/kamervragen/i/2786