Blootstelling aan zeer geringe hoeveelheden van imidacloprid maakt honingbijen zeer vatbaar voor parasieten

Door twee onafhankelijke groepen (Alaux et al. in Frankrijk en Pettis et al. in de VS) is aangetoond dat blootstelling aan uiterst geringe hoeveelheden van het neonicotinoide insecticide imidacloprid (die bijna niet meer te meten zijn) honingbijen zeer gevoelig maakt voor de darmparasiet Nosema (bijlage). Deze onderzoeksresultaten sluiten aan bij de publicaties (bijlage) van de toxicologen Henk Tennekes en Francisco Sánchez-Bayo over de grote overeenkomsten in het dosis-werkingsprofiel van kankerverwekkende stoffen en neonicotinoide insecticiden. Bijgevoegd een overzichtsartikel van deze auteurs. Gevreesd moet worden dat een veilig blootstellingsniveau voor neonicotinoiden bij insecten en andere geleedpotigen in feite niet bestaat, en dat iedere hoeveelheid giftig is voor deze organismen.

Het ultieme bewijs voor de bepalende rol van het neonicotinoide insecticide imidacloprid bij de sinds enkele jaren sterk verhoogde bijenvolksterfte wordt geleverd met een wiskundige vergelijking, die het verband beschrijft tussen de blootstellingsconcentraties en blootstellingstijd totdat een dodelijke werking optreedt. Als je dus weet met hoeveel imidacloprid de nectar en het stuifmeel (dat was meegenomen naar de bijenkast) besmet waren, kun je uitrekenen na hoeveel tijd bijensterfte zal optreden. Dat bleek in het onderhavige geval binnen 14 dagen te zijn. Aangezien winterbijen een levensverwachting van enkele maanden hebben, betekent deze dodelijke werking dus gegarandeerd het einde van een bijenvolk.

Het feit dat deze moeilijk afbreekbare insecticiden overal – en in Nederland al sinds vele jaren normoverschrijdend - in het milieu voorkomen (neonicotinoiden zijn in meer dan 100 landen geregistreerd voor toepassing bij 140 gewassen, maar ook in tuin, landschap en bosbeheer worden deze stoffen gebruikt), brengt het grote gevaar met zich mee dat insectenpopulaties door de giftige werking van neonicotinoiden overal sterk zullen afnemen. Insecten zijn onmisbaar in het ecosysteem. EFSA, de Europese Voedselautoriteit, presenteerde in mei 2012 in opdracht van de Europese Commissie een rapport over de risico’s van pesticiden op de gezondheid van onder meer honingbijen en hommels. In het rapport schrijft EFSA dat voor wat betreft blootstelling gekeken moet worden naar acute en chronische effecten van de pesticiden. En ook naar de gevolgen van langdurige blootstelling aan lage doseringen. De recente publicaties van de toxicologen Henk Tennekes en Francisco Sánchez-Bayo over de grote overeenkomsten in het dosis-werkingsprofiel van kankerverwekkende stoffen en neonicotinoide insecticiden (bijlage) zijn een uitgangspunt voor het ontwikkelen van nieuwe methodes om de risico’s van gewasbeschermingsmiddelen vast te kunnen stellen.

Het Ctgb schreef op 20 februari 2012 in een reactie op het recente artikel van Pettis et al. (bijlage): "Het Ctgb is van mening dat gebaseerd op de conclusies van dit artikel, met name het feit dat er op volkniveau geen relatie te vinden is, er geen reden is de herbeoordeling neonicotinoïden te herzien. Bij de herbeoordeling zijn vele studies betrokken, waaronder veld- en monitoringsstudies die de lange termijneffecten van realistische blootstelling onderzochten." Staatssecretaris dr. Bleker schreef op 13 maart 2012 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer over de artikelen van Tennekes & Sanchez-Bayo en Pettis et al. (bijlage): "Met behulp van de reactie van het Ctgb concludeer ik dat beide artikelen geen ander licht werpen op de eerder uitgevoerde beoordeling van de groep van middelen gebaseerd op neonicotinoïden." Volgens de toxicoloog Henk Tennekes kan de wereldwijde ondergang van bijenvolken en het gelijktijdige massale gebruik van neonicotinoiden op landbouwgronden, in bossen en tuinen van grote delen van de Aarde moeilijk op toeval berusten, en zeer zeker niet wanneer je de effecten van neonicotinoiden kent, die in laboratoriumproeven zijn waargenomen. Op 29-03-2012 werd het causale verband tussen bijensterfte en neonicotinoide bestrijdingsmiddelen in twee artikelen in het leidinggevende tijdschrift Science onweerlegbaar bewezen.

Aangezien één gemeenschappelijk aspect voor bijenvolken die gaan instorten een grotere verscheidenheid en een hogere lading van parasieten en ziekteverwekkers schijnt te zijn dan in andere bijenvolken, vroegen Dr. Jeff Pettis en zijn medewerkers van het Amerikaanse ministerie van Landbouw zich in het bijzonder af of neonicotinoiden het immuunsysteem van bijen zouden kunnen verzwakken, en zodoende besmettingen van een bijenkorf zouden kunnen versterken. Om dit te weten te komen, gaven zij 20 bijenkorven eiwitvoedsel (een substituut voor stuifmeel, waarmee larven tijdens hun ontwikkeling worden gevoed) dat met imidacloprid was verontreinigd. In tien gevallen was de dosis vijf delen per miljard (ppb, microgram per kilogram); in andere tien was het 20 ppb. Bestaande experimenten hebben aangetoond dat geen van beide concentraties waarneembare schade berokkent aan bijen. Verdere tien bijenkorven kregen onverontreinigd voedsel als controle. Toen de jonge bijen een paar weken later te voorschijn kwamen, verzamelde Dr. Pettis hen en voedde hen met sporen van een darmparasiet die Nosema wordt genoemd. Twaalf later dagen, doodde hij de bijen en bepaalde de omvang van hun infectie. Beide groepen die aan imidacloprid waren blootgesteld herbergden een gemiddelde van 700.000 parasietsporen per bij. De controlevolken, echter, herbergden minder dan 200.000 sporen per bij. Met andere woorden het insecticide had de infectie versterkt waardoor een veel grotere kans bestaat dat een bijenvolk aan de infectie ten onder gaat. Dezelfde resultaten werden in 2010 gepubliceerd door Cédric Alaux en zijn collega's uit Frankrijk.

Bronnen:
Cédric Alaux, Jean-Luc Brunet, Claudia Dussaubat, Fanny Mondet, Sylvie Tchamitchan, Marianne Cousin, Julien Brillard, Aurelie Baldy, Luc P Belzunces, and Yves Le Conte. Environ Microbiol. 2010 March; 12(3): 774–782 (bijlage)
http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pmc/articles/PMC2847190/
Jeffery S. Pettis & Dennis vanEngelsdorp & Josephine Johnson & Galen Dively (2012)
Pesticide exposure in honey bees results in increased levels of the gut pathogen Nosema
Naturwissenschaften DOI 10.1007/s00114-011-0881-1 (bijlage).
Sánchez-Bayo, F. (2009) From simple toxicological models to prediction of toxic effects
in time. Ecotoxicology 18:343-354 (bijlage);
Tennekes, H.A. (2010) The significance of the Druckrey–Küpfmüller equation for risk assessment—The toxicity of neonicotinoid insecticides to arthropods is reinforced by exposure time. Toxicology 276, 1-4 (bijlage).
H. A. Tennekes and F. Sánchez-Bayo (2011) Time-Dependent Toxicity of Neonicotinoids and Other Toxicants: Implications for a New Approach to Risk Assessment. J Environment Analytic Toxicol S4:001. doi:10.4172/2161-0525.S4-001 (bijlage)
H. A. Tennekes and F. Sánchez-Bayo (2013) The molecular basis of simple relationships between exposure concentration and toxic effects with time. Toxicology 309, 39– 51 (bijlage)
The Economist, 28 januari 2012
http://www.economist.com/node/21543469
EFSA Panel on Plant Protection Products and their Residues (PPR); Scientific Opinion on the science
behind the development of a risk assessment of Plant Protection Products on bees (Apis mellifera, Bombus spp. and solitary bees). EFSA Journal 2012; 10(5) 2668. [275 pp.]doi:10.2903/j.efsa.2012.2668 (bijlage). Available online: www.efsa.europa.eu/efsajournal
YouTube: Colony Collapse Disorder: It's Pesticides, Stupid!
http://www.youtube.com/watch?feature=player_embedded&v=iNvXDAkRzUw#!

Henk Tennekes

di, 13/03/2012 - 17:29

Geachte Voorzitter,

Hierbij doe ik u mijn antwoord toekomen op de vraag van uw Kamer
(d.d. 2 februari 2012, nr. 2012Z01621/2012D04182) naar twee wetenschappelijke artikelen aangaande de werkzame stof imidacloprid, zoals reeds is aangekondigd in mijn brief van 10 februari 2012 (ref.nr. 258299). Beide wetenschappelijke artikelen genoemd in ‘The Independent’ en het Journal of Environmental & Analytical Toxicology’ zijn door mij aan het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen (Ctgb) en biociden aangereikt met een verzoek om een reactie, waarbij ik de toelatingsautoriteit heb gevraagd ook specifiek in te gaan op mogelijke consequenties ten aanzien van de (her)beoordeling van middelen op basis van neonicotinoïden.

Met behulp van de reactie van het Ctgb concludeer ik dat beide artikelen geen ander licht werpen op de eerder uitgevoerde beoordeling van de groep van middelen gebaseerd op neonicotinoïden. Als bijlage bij deze brief treft u de genoemde reactie van het Ctgb aan.

dr. Henk Bleker
Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie

Henk Tennekes

di, 13/03/2012 - 17:48

"Het artikel beschrijft een interessante proef, waarin de gevoeligheid voor de eencellige
parasiet Nosema van bijen die besmet werden in een labsituatie is bekeken in relatie tot
voorafgaande imidaclopridblootstelling in een veldsituatie. De testbijen groeiden als larf op
in een volk dat óf gevoerd werd met imidacloprid-bevattend voedsei, óf met voedsel
zonder imidacloprid. De proef wijst uit dat de individuele bijen uit de met imidacloprid
behandelde groep 12 dagen na infectie met Nosema meer sporen hadden dan bijen uit de
controlegroep. Echter, de auteurs melden ook dat er op volkniveau geen relatie te vinden
is (citaat: "there was surprisingly no relationship between Nosema infection and
imidacloprid treatment which would have been predicted by the lab study").
Dit artikel kon niet meegenomen worden in de herbeoordeling omdat het een halfjaar na
afronding hiervan pas verscheen. De testmethodiek is niet geheel duidelijk beschreven en
de gebruikte doseringen zijn hoger dan de concentraties die je van de in Nederland
toegelaten middelen verwacht, zeker voor een lange-termijn blootstelling. Het Ctgb is van
mening dat gebaseerd op de conclusies van dit artikel, met name het feit dat er op
volkniveau geen relatie te vinden is, er geen reden is de herbeoordeling neonicotinoïden
te herzien. Bij de herbeoordeling zijn vele studies betrokken, waaronder veld- en
monitoringsstudies die de lange termijneffecten van realistische blootstelling
onderzochten. Nieuwe informatie, zal bij de eerstvolgende reguliere herbeoordeling van
de middelen meegenomen worden."

Henk Tennekes

di, 13/03/2012 - 17:59

"De auteurs beschrijven een effect dat volgens hen meegenomen moet worden in de
eerste tier van de ecotoxicologische risicobeoordeling. Dit artikel heeft geen
consequenties voor de herbeoordeling van de neonicotinoïden, omdat deze niet slechts
op een eerste tier risicobeoordeling gebaseerd is maar op studies die de
langetermijneffecten van een meer realistische blootstellingssituatie onderzoeken.
In de toelatingsprocedure wordt gewerkt met een stappensysteem: eerste en indien nodig
hogere tiers. Indien op basis van kortdurende laboratoriumstudies met individuele bijen
schadelijke effecten niet kunnen worden uitgesloten (eerste tier), worden meer
realistische studies gevraagd (hogere tier). Deze hogere tier studies zijn realistischer
omdat ze bijvoorbeeld langer duren, meer parameters dan mortaliteit testen, en/of de
effecten op hele bijenvolken onderzoeken in plaats van op individuen, en overstemmen
daarom de eerste tier studies. Voor de stoffen die herbeoordeeld zijn voor bijenrisico, kan een risico niet worden uitgesloten in de eerste tier. De conclusies van de herbeoordeling zijn daarom gebaseerd op hogere tier studies. Deze omvatten chronische laboratoriumtesten, testen naar gedragseffecten en een groot aantal meer realistische studies met bijenvolken (tunneltesten en veldtesten). Er zijn studies aanwezig waarin de blootstellingsduur van de bijenvolken realistisch was voor de te verwachten blootstellingsduur bij praktijkgebruik van de stoffen. Uit de hogere tier studies is geconcludeerd dat geen schadelijke effecten verwacht worden op bijenvolken op de lange termijn. Deze resultaten wijzen er op dat het door de auteurs beschreven effect in de praktijk niet een zodanige rol speelt dat geconcludeerd kan worden dat dit tot schadelijke langetermijneffecten zal leiden. Los daarvan is het Ctgb in principe gehouden aan beoordelingsmethodieken die in Europees verband vastgesteld worden en kan niet zomaar zelf nieuwe methodieken zoals hier voorgesteld per direct toepassen."

Henk Tennekes

di, 13/03/2012 - 18:23

Het Ctgb is er niet van overtuigd dat neonicotinoiden voor de bijenvolksterfte verantwoordelijk zijn, omdat de eenduidige resultaten van laboratoriumproeven in het veld niet kunnen worden gereproduceerd. Daarbij is het algemeen bekend dat het heel moeilijk is eenduidige conclusies te trekken uit veldonderzoek vanwege de brede scala aan variabelen. Dit geldt in het bijzonder voor honingbijen, die over afstanden van vele kilometers foerageren. Je hebt in het onderhavige geval bovendien te maken met stoffen waarvan is aangetoond dat ze in staat zijn het immuunsysteem van honingbijen te verzwakken bij hoeveelheden die bijna niet meer te meten zijn. De publicaties van Sanchez-Bayo en Tennekes bevestigen dat neonicotinoiden in iedere hoeveelheid schadelijk zijn voor insecten. De wereldwijde ondergang van bijenvolken en het gelijktijdige massale gebruik van neonicotinoiden op landbouwgronden, in bossen en tuinen van grote delen van de Aarde kan moeilijk op toeval berusten, en zeer zeker niet wanneer je de effecten kent, die in laboratoriumproeven zijn waargenomen.