Het rozenkransje is zo goed als verdwenen uit Nederland door een gebrek aan bestuivers
Het Rozenkransje (Antennaria dioica) is een tweehuizige, kruipende plant, die zich behalve via zaad ook vegetatief kan uitbreiden. De soort was vroeger een algemene verschijning in schrale graslanden in de duinen en op de hogere zandgronden. Sinds 1950 is het Rozenkransje echter gestaag afgenomen, en nagenoeg ongemerkt behoort ze nu tot een van onze meest bedreigde planten. Momenteel resteren nog maar zes vindplaatsen: in het NoordHollands Duinreservaat, in Meijendel, op Texel en Schiermonnikoog, in het Goois Natuurreservaat bij Blaricum en in een heideterrein bij Havelte. De bestuiving van het Rozenkransje is mogelijk één van de factoren die de levensvatbaarheid en de kansen op herstel en uitbreiding beïnvloeden. De bloemhoofdjes worden bezocht door een breed scala aan insecten, verschillende soorten vliegen, zweefvliegen, bijen, mieren en dagvlinders. Het aantal insecten dat op de bloemhoofdjes wordt gezien is echter relatief laag.