De weidevogels verdwijnen uit Salland en Twente

Van de aantallen weidevogels in Overijssel uit 1994 is nog maar 55% over. Eerst waren het vooral de Grutto Limosa limosa en de Veldleeuwerik Alauda arvensis die met steeds minder paren tot broeden kwamen. De laatste jaren gaat het ook slecht met de Scholekster Haematopus ostralegus en de Kievit Vanellus vanellus. In verschillende delen van Salland en Twente zijn ze nu vrijwel verdwenen. Maar ook in sommige polders in West-Overijssel kan sprake zijn van een sterke achteruitgang.

De Kievit is nog steeds de meeste voorkomende weidevogel, gevolgd door de Grutto. De Scholekster en de Wulp Numenius arquata komen duidelijk minder algemeen. De neerwaartse trend voor de Veldleeuwerik zet door. Ook de Tureluur Tringa totanus gaat verder achteruit. Voor twee kleine, minder opvallende soorten van het open landschap, de Graspieper Anthus pratensis en de Gele kwikstaart Motacilla flava, geldt dat de aantallen constant blijven of iets toenemen.

Achteruitgang van hommelsoorten heeft een negatieve werking op de zaadopbrengst van de rode klaver

De rode klaver (Trifolium pratense) is een overblijvende plant uit de vlinderbloemenfamilie (Leguminosae ofwel Fabaceae). De rode klaver werd vroeger veel gebruikt als voedergewas en komt nu weer meer in de belangstelling voor de ecologische landbouw. Rode klaver wordt nu nog wel geteeld als stoppelgewas, dat wil zeggen dat de rode klaver in maart en april onder graan wordt gezaaid en na de oogst van het graan verder groeit. De bloemen hebben erg nauwe kelkbuizen. Daarom kan de rode klaver niet door bijen bestoven worden. Zij kunnen niet in de nauwe opening. De rode klaver kan wel bestoven worden door een hommel. Een hommel heeft een uitrolbare tong en kan daarmee gemakkelijk in de nauwe kelkbuis komen. Zweedse wetenschappers hebben onlangs aangetoond dat de achteruitgang van hommelsoorten sinds de jaren 1940 een negatieve invloed op de zaadopbrengst van de rode klaver heeft.

Het aantal volken honingbijen in Nederland is sinds 1985 bijna gehalveerd

Het aantal volken honingbijen neemt de laatste decennia voortdurend af. Waren er in 1985 nog ongeveer 110.000 bijenvolken in Nederland, was dit aantal in 2005 gedaald tot 80.000. Dat betekent dat in Nederland het gemiddelde aantal bijenvolken per 100 ha, in deze periode verminderde van 3,5 naar 2,5. In Europa bedraagt het gemiddelde aantal bijenvolken 3,5 per 100 ha; het varieert van 0,2 in Ierland tot 9,9 in Griekenland. Volgens de gegevens van het Nederlands Centrum voor Bijenonderzoek waren er in 2009 in Nederland ongeveer 7000 imkers die naar schatting nog maar 63.000 bijenvolken hielden. Het aantal volken honingbijen in Nederland is sinds 1985 dus bijna gehalveerd. De verwachting is dat het aantal bijenvolken in de komende jaren nog verder zal dalen. Door de teloorgang van zowel het aantal wilde bijen als honingbijen zijn er steeds minder bestuivende insecten beschikbaar.

De Knautiabij en de Beemdkroon gaan beide achteruit

Beemdkroon (Knautia arvensis) is een wilde plant die stuifmeel en nectar levert aan een breed scala aan insecten. Eén bezoeker, de Knautiabij, Andrena hattorfiana, voedt haar jongen exclusief met stuifmeel van deze plant. Zowel de bij als de plant zijn recentelijk achteruit gegaan, in zowel Nederland als Engeland. Beemdkroon is nog steeds redelijk algemeen, maar al veel minder dan enkele decennia geleden. De afwezigheid van de bij zou een rol kunnen spelen in de achteruitgang van de plant. Een Zweedse studie toonde aan dat de Knautiabij een effectievere bestuiver van de Beemdkroon is dan andere bijen en zweefvliegen.

Gespecialiseerde bijen van wilde klavers hebben het zwaar

De analyse in een studie gepubliceerd in Science laat zien dat wilde bijen die gespecialiseerd zijn op wilde vlinderbloemigen achteruitgaan. Als voorbeeld kunnen de Langhoornbijen dienen (Eucera nigrescens en Eucera longicornis). Deze soorten zijn sterk achteruitgegaan. De Zuidelijke langhoornbij Eucera nigrescens is in Engeland zelfs uitgestorven en wordt in Nederland sterk bedreigd. Dit kan een gevolg zijn van een afname in sommige voedselplanten (Wikke, Lathyrus, Klaver).

Link naar het Science artikel: www.sciencemag.org/cgi/content/short/313/5785/351

De bloemenstruik Rhabdothamnus solandri dreigt uit te sterven door een gebrek aan bestuivende vogels

Het gaat niet zo goed met de bloemenstruik Rhabdothamnus solandri, die op het noordelijke grote eiland van Nieuw Zeeland leeft en voor zijn bestuiving afhankelijk is van een drietal vogels: de New Zealand bellbird Anthornis melanura, de tui Prosthemadera novaeseelandiae en de stitchbird Notiomystis cincta. Deze diertjes drinken honing uit de bloemen van de struik, waarbij ze stuifmeel overbrengen. Maar twee van die drie vogelsoorten zijn inmiddels praktisch verdwenen uit het noorden van het land. Alleen op een paar kleine eilandjes voor de kust komen de vogels nog volop voor. In hun artikel beschrijven de biologen nu hoe de struik met het verdwijnen van de vogels ook achteruit is gegaan.

Imidacloprid voldoet niet aan de milieucriteria van het Besluit milieutoelatingseisen bestrijdingsmiddelen van 1995

De toelating van bestrijdingsmiddelen is in Nederland wettelijk geregeld sinds 1947. In dat jaar werd de Wet Bestrijdingsmiddelen en Meststoffen van kracht. Deze wet, waarin de deugdelijkheid (werkzaamheid) van middelen centraal stond, is in 1962 vervangen door de Bestrijdingsmiddelenwet. Deze schrijft voor dat naast de deugdelijkheid ook de risico’s voor de gezondheid van de mens bij de toelaatbaarheidsbeoordeling betrokken moeten worden. Sinds de wetswijziging van 1975 geldt dat ook voor schadelijke nevenwerkingen in het milieu. Artikel 3 van de Bestrijdingsmiddelenwet geeft de criteria voor de toelating van een middel. Door de globale formulering bleef het begrip ‘schadelijke nevenwerkingen in het milieu’ echter lange tijd moeilijk te hanteren. Voor milieucriteria is in februari 1995 een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) ex art. 3a (Besluit milieutoelatingseisen bestrijdingsmiddelen) van kracht geworden (Stb95).

Sinds 1980 is de Nederlandse broedpopulatie van de torenvalk gehalveerd

De torenvalk Falco tinnunculus is een typische vogel van het agrarische landschap, open natuurlandschappen, langs wegen en in boomgaarden. De torenvalk jaagt tijdens kenmerkende, stationaire ’bidvlucht’, speurend naar bodemdieren en vangt voornamelijk kleine zoogdieren (vooral veldmuizen) en, in mindere mate, vogels. De roofvogel maakt zelf geen nest, maar broed in nestkasten, oude nesten van kraaien en in of op gebouwen. De Nederlandse torenvalkenpopulatie is voor het overgrote deel aangewezen op kunstmatige broedgelegenheid. Door heel het land zijn torenvalkenkasten geplaatst om valken een onderkomen te bieden en eventuele muizenoverlast te bestrijden. Volgens SOVON was er sinds 1990 een significante afname van de broedvogel populatie van <5% per jaar. Het aantal broedparen werd in 1998-2000 geschat op ongeveer 5.000 tot 7.500. Volgens de Vogelbescherming is het bestand sinds 1980 gehalveerd. Ook in andere delen van Europa (Ierland, Engeland, Frankrijk, Slowenië, Kroatië, Litouwen, Wit-Rusland, Ukraine, Rusland en Roemenië) ging de torenvalk in de jaren 1990 achteruit (gegevens Birdlife International, zie bijlage).

Bestrijdingsmiddelen bedreigen waterplanten

Omdat waterplanten en moerasplanten in zeer nauw contact leven met het omringende water, zijn ze zeer gevoelig voor de verontreiniging van dat water. Allerlei afvalstoffen, meststoffen, herbiciden en pesticiden die op het land gebruikt worden zijn oplosbaar in water en komen uiteindelijk terecht in het oppervlaktewater, beken en rivieren. De achteruitgang, of zelfs het verdwijnen van water- en moerasplanten geeft daarom belangrijke signalen naar de gemeenschap van een globale verontreiniging van het leefmilieu. Sommige soorten zijn zeer gevoelig. Tot deze laatste groep behoren vele fonteinkruiden, zoals glanzig en plat fonteinkruid. Fonteinkruiden met grote bladen waren vroeger erg typisch voor onze rivieren. Nu zijn het bijna allemaal grote zeldzaamheden geworden.

De akkerflora verdwijnt door het gebruik van herbiciden

Veel natuurwaarden, zowel planten als dieren, zijn verdwenen. Akkers vertoonden vroeger een bonte kleurenpracht van korenbloemen, klaprozen, kamille en gele ganzenbloem. Daar kwamen veel insecten op af, wat samen met de zaden van de gewassen weer vogels zoals kneu Carduelis cannabina en veldleeuwerik Alauda arvensis trok. Helaas is de natuurlijke rijkdom van akkers in de twintigste eeuw sterk achteruit gegaan; 16 typische akkerplanten zijn in ons land zelfs uitgestorven. Sinds 1950 is de landbouw heel sterk veranderd. Sommige teelten – zoals klaver, boekweit en in de meeste streken ook vlas – zijn nagenoeg verdwenen. Andere gewassen worden, vooral als een gevolg van betere zaaizaadzuivering en herbiciden allerhande, veel minder dan vroeger ‘geteisterd’ door kleurrijke wilde bloemen. Van de akkerplanten in Nederland zijn er maar liefst 75 bedreigd. Rond 1960 kwamen er nog zo'n 120 plantensoorten regelmatig voor op akkers in Nederland. Tegenwoordig zijn dat er nog maar twintig. Dit zijn bijna altijd algemenere soorten die ook buiten akkers volop voorkomen.