Insecticides

De glastuinbouw is voor 90% aangesloten op het riool, maar blijft het oppervlaktewater vervuilen met pesticiden

De zorg voor de waterkwaliteit is één van de kerntaken van het Hoogheemraadschap Delfland. Delfland meet en bewaakt de waterkwaliteit om inzicht te krijgen in de ontwikkeling van de waterkwaliteit en het effect van maatregelen op de waterkwaliteit. Elk jaar rapporteert Delfland over de resultaten van de monitoring van het jaar ervoor, waarbij naast onder meer het volgen van de stikstof- en fosfaatconcentraties ook een breed pakket van 300 bestrijdingsmiddelen wordt geanalyseerd op voorkomen en concentratie. De waterkwaliteit in het gebied van Delfland is nog verre van goed. Hoewel sinds 2013 ruim 90% van alle glastuinbouwbedrijven is aangesloten op het riool, zijn de concentraties bestrijdingsmiddelen niet of nauwelijks gedaald. In 2014 overschrijden 19 verschillende bestrijdingsmiddelen op minimaal 1 locatie de norm. In totaal zijn er 13 tot 14 bestrijdingsmiddelen die al minstens 4 jaar boven de norm worden aangetroffen. De concentraties van de drie neonicotinoïden imidacloprid, thiacloprid en thiamethoxam is boven de norm (met maximaal aangetroffen concentraties van respectievelijk 3.200, 400 en 2.200 nanogram per liter). De polders met de meeste bestrijdingsmiddelen (gemiddeld 14 stoffen per meting) zijn de glastuinbouwgebieden in de Zuidpolder van Delfgauw, de Oranjepolder en de Hoefpolder.

Two decades of neonicotinoids use in agriculture have almost wiped out the aerial insectivores in North America

The guild of ‘aerial insectivores’ – birds that specialize on feeding on flying insects – includes Whip-poor-wills, nighthawks, swifts, swallows, martins, and flycatchers. Early results from the second Ontario Breeding Bird Atlas indicated some startling declines and even range contractions for this guild. Now that the 2001-2005 Ontario Atlas is complete, the plight of aerial insectivores is gaining increasing attention. The patterns of decline are mirrored very closely by the Breeding Bird Survey, not only in Ontario, but also across much of North America. Early results from the second Maritimes Breeding Bird Atlas and data from the recently completed second New York State Atlas also point to similar patterns. The magnitude of the declines, especially within the past 20 years or so, is alarming. The proverbial clock may well be ticking down on many common species of aerial insectivores in Canada. In the last two decades alone, populations have fallen by over 70% in the case of Bank Swallow, Common Nighthawk, Chimney Swift, and Barn Swallow, and by over 50% for Cliff Swallow, Olive-sided Flycatcher, Eastern Wood-Pewee, Northern Rough-winged Swallow, Eastern Kingbird, and Purple Martin. Declines have been so severe that Chimney Swift, Common Nighthawk, and Olive-sided Flycatcher were recently designated as nationally Threatened species. Barn Swallow, Bank Swallow, and Eastern Wood-Pewee may not be far behind.

DDT : pesticide d’hier, cancer d’aujourd’hui

En 1962, la biologiste américaine Rachel Carson alertait l’opinion, dans Printemps silencieux – livre demeuré célèbre pour avoir lancé le mouvement environnementaliste moderne –, sur les risques présentés par le DDT (dichlorodiphényltrichloroéthane). Quatre rapports d’expertise scientifique et une décennie plus tard, le célèbre insecticide était banni des pratiques agricoles aux Etats-Unis, avant d’être peu à peu interdit, partout dans le monde, dans ses usages de protection des cultures. Près d’un demi-siècle s’est écoulé depuis, et le DDT n’a pas fini de faire parler de lui. Une étude publiée mercredi 17 juin dans le Journal of Clinical Endocrinology & Metabolism (JCEM) suggère que les femmes qui atteignent la cinquantaine paient aujourd’hui le prix de son utilisation. Selon les résultats présentés par Barbara Cohn, directrice du Child Health and Development Studies (Public Health Institute à Berkeley, Californie), et ses coauteurs, les cinquantenaires américaines ayant été le plus exposées au DDT in utero, par le biais de leur mère, ont en effet un risque quadruplé de développer un cancer du sein, par rapport à celles qui ont été le moins exposées à ce perturbateur endocrinien. Pour parvenir à cette conclusion, les auteurs ont utilisé les données d’une grande cohorte de femmes californiennes dont le suivi remonte à plus d’un demi-siècle. Ces femmes ont donné naissance, entre 1959 et 1967, à plus de 20 000 enfants, et plusieurs paramètres biologiques de chaque grossesse ont été enregistrés.

Schrikbarende achteruitgang van de Europese flora en fauna

Het Europees milieuagentschap (EEA) is een instelling in Kopenhagen (Denemarken) dat de taak heeft om op een zo neutraal mogelijke manier te onderzoeken hoe het met het milieu in Europa is gesteld. Het rapport dat het EU-agentschap nu naar buiten brengt is gebaseerd op de grootste data-analyse over de Europese biodiversiteit dat ooit werd uitgevoerd. De data zijn afkomstig uit de periode 2007-2012 en bevatten meer dan 17.000 datareeksen over verschillende planten, dieren en habitats die door universiteiten, overheidsinstellingen, en burgerverenigingen uit de 27 EU-lidstaten werden opgesteld. En net zoals in de rest van de wereld zijn de resultaten (zacht uitgedrukt) niet goed. Van de 12.000 soorten fauna en flora die onderzocht werden (vogels uitgezonderd) bleek maar 23% in een goede toestand te verkeren. Van de 231 onderzochte habitats slechts 16%. En van 450 vogels (dieren die een belangrijke plaats in de voedselketen hebben en tegelijkertijd mediagenieker zijn dan de meeste insecten en planten) bleek iets meer dan de helft (52%) als veilig gemarkeerd te staan.

Artenschutz-Report alarmierend

Gestern veröffentlichte das Bundesamt für Naturschutz (BfN) den ersten umfassenden Artenschutzbericht für alle in Deutschland lebenden Tier-, Pflanzen- und Pilzarten. Demnach sind ein Drittel aller Arten in ihrem Bestand gefährdet und vier Prozent bereits ausgestorben. Eine der Hauptursachen für die dramatische Lage sieht das BfN in der Intensivlandwirtschaft und fordert nachdrücklich, den Naturschutz zu verstärken. Die Studie unterstreicht den enormen Einfluss der Landwirtschaft auf die Biodiversität, da sie knapp die Hälfte der zur Verfügung stehenden Fläche verbrauche. Enge Fruchtfolgen, Zunahme an Herbizid- und Düngemitteleinsatz und Monokulturen verbunden mit Vervielfachungen der Ackergrößen und Verlust von Grünland sind einige Gründe für den Rückgang der Artenvielfalt. Betroffen sind sämtliche Tier- und Pflanzenarten. Knapp die Hälfte aller Insekten sind bedroht, extrem selten oder ausgestorben. Besonders besorgniserregend ist die negative Entwicklung bei den 600 Wildbienenarten. Bei den Vögeln hat sich speziell bei den Brutvögeln die Lage verschlechtert. Beim Rebhuhn gebe es sogar einen Rückgang von 90 Prozent. Auch die Population der Feldhamster ist gefährlich rückläufig.

Vulture populations plummet across Africa

One of nature’s best scavengers is under serious threat in Africa, largely from poison. According to the first analysis of African vultures, populations of seven species have fallen by 80% or more over three generations. Most of these species may qualify as critically endangered. “The rates of decline stand out as being pretty rapid,” says conservation biologist Rhys Green of the University of Cambridge in the United Kingdom, who was not involved in the new analysis. The situation for African vultures, he says, “is not yet irrecoverable, but it is serious.”

Toxicity of Imidacloprid to the Stingless Bee Scaptotrigona postica Latreille, 1807 (Hymenoptera: Apidae)

The stingless bee Scaptotrigona postica is an important pollinator of native and cultivated plants in Brazil. Among the factors affecting the survival of these insects is the indiscriminate use of insecticides, including the neonicotinoid imidacloprid. This work determined the toxicity of imidacloprid as the topical median lethal dose (LD50) and the oral median lethal concentration (LC50) as tools for assessing the effects of this insecticide. The 24 and 48 h LD50 values were 25.2 and 24.5 ng of active ingredient (a.i.)/bee, respectively.

Soil-Applied Imidacloprid Translocates to Ornamental Flowers and Reduces Survival of Adult Lady Beetles and Larval Butterflies

Integrated Pest Management (IPM) is a decision making process used to manage pests that relies on many tactics, including cultural and biological control, which are practices that conserve beneficial insects and mites, and when needed, the use of conventional insecticides. However, systemic, soil-applied neonicotinoid insecticides are translocated to pollen and nectar of flowers, often for months, and may reduce survival of flower-feeding beneficial insects. Imidacloprid seed-treated crops (0.05 mg AI (active ingredient) /canola seed and 1.2 mg AI/corn seed) translocate less than 10 ppb to pollen and nectar. However, higher rates of soil-applied imidacloprid are used in nurseries and urban landscapes, such as 300 mg AI/10 L (3 gallon) pot and 69 g AI applied to the soil under a 61 (24 in) cm diam. tree. Translocation of imidacloprid from soil (300 mg AI) to flowers of Asclepias curassavica resulted in 6,030 ppb in 1X and 10,400 ppb in 2X treatments, which are similar to imidacloprid residues found in another plant species we studied. A second imidacloprid soil application 7 months later resulted in 21,000 ppb in 1X and 45,000 ppb in 2X treatments. Consequently, greenhouse/nursery use of imidacloprid applied to flowering plants can result in 793 to 1,368 times higher concentration compared to an imidacloprid seed treatment (7.6 ppb pollen in seed- treated canola), where most research has focused. These higher imidacloprid levels caused significant mortality in both 1X and 2X treatments in 3 lady beetle species, Coleomegilla maculata, Harmonia axyridis, and Hippodamia convergens, but not a fourth species, Coccinella septempunctata. Adult survival were not reduced for monarch, Danaus plexippus and painted lady, Vanessa cardui, butterflies, but larval survival was significantly reduced. The use of the neonicotinoid imidacloprid at greenhouse/nursery rates reduced survival of beneficial insects feeding on pollen and nectar and is incompatible with the principles of IPM.

Neonicotinoid insecticide residues in surface water and soil associated with commercial maize (corn) fields in Southwestern Ontario

Neonicotinoid insecticides have come under scrutiny for their potential unintended effects on non-target organisms, particularly pollinators in agro-ecosystems. As part of a larger study of neonicotinoid residues associated with maize (corn) production, 76 water samples within or around the perimeter of 18 commercial maize fields and neighbouring apiaries were collected in 5 maize-producing counties of southwestern Ontario. Residues of clothianidin (mean = 2.28, max. = 43.60 ng/mL) and thiamethoxam (mean = 1.12, max. = 16.50 ng/mL) were detected in 100 and 98.7%of the water samples tested, respectively. The concentration of total neonicotinoid residues in water within maize fields increased six-fold during the first five weeks after planting, and returned to pre-plant levels seven weeks after planting. However, concentrations in water sampled from outside the fields were similar throughout the sampling period. Soil samples from the top 5 cm of the soil profile were also collected in these fields before and immediately following planting. The mean total neonicotinoid residue was 4.02 (range 0.07 to 20.30) ng/g, for samples taken before planting, and 9.94 (range 0.53 to 38.98) ng/g, for those taken immediately after planting. Two soil samples collected from within an conservation area contained detectable (0.03 and 0.11 ng/g) concentrations of clothianidin. Of three drifted snow samples taken, the drift stratum containing the most wind-scoured soil had 0.16 and 0.20 ng/mL mainly clothianidin in the melted snow. The concentration was at the limit of detection (0.02 ng/mL) taken across the entire vertical profile. Our results suggest that neonicotinoids may move off-target by wind erosion of contaminated soil. These results are informative to risk assessment models for other non-target species in maize agro-ecosytems

Biological response of earthworm, Eisenia fetida, to five neonicotinoid insecticides

Earthworms (Eisenia fetida) are one of the most abundant terrestrial species, and play an important role in maintaining the ecological function of soil. Neonicotinoids are some of the most widely used insecticides applied to crops. Studies on the effect of neonicotinoids on E. fetida are limited. In the present work, we evaluated the effects of five neonicotinoid insecticides on reproduction, cellulase activity and the tissues of E. fetida. The results showed that, the LC50 of imidacloprid, acetamiprid, nitenpyram, clothianidin and thiacloprid was 3.05, 2.69, 4.34, 0.93 and 2.68 mg kg−1, respectively. They also could seriously affect the reproduction of E. fetida, reducing the fecundity by 84.0%, 39.5%, 54.3%, 45.7% and 39.5% at the sub-lethal concentrations of 2.0, 1.5, 0.80, 2.0 and 1.5 mg kg−1, respectively. The cellulase activity of E. fetida was most sensitive to clothianidin. Significant disruption of the epidermal and midgut tissue was observed after 14 d exposure. In summary, we demonstrate that imidacloprid, acetamiprid, nitenpyram, clothianidin and thiacloprid have high toxicity to earthworm, and can significantly inhibit fecundity and cellulase activity of E. fetida, and they also damage the epidermal and midgut cells of earthworm.