Beleid en debat

Eine "planet e."-Dokumentation greift die Verdachtsmomente zu den alarmierenden Wirkungen von Ethoxyquin auf

Ethoxyquin ist ein Konservierungsstoff in Viehfutter, der über den Fleischverzehr in den menschlichen Organismus gelangt. Die Wirkungen sind kaum bekannt. Was man aber weiß, ist alarmierend. In einem eigens beauftragten, bisher so noch nie durchgeführten Stichprobentest zeigt "planet e.", dass die Chemikalie in Muttermilch und menschlichem Fettgewebe nachweisbar ist und sich anreichert. Eine andere Studie belegt, dass Ethoxyquin die Erbsubstanz schädigt. Was die Substanz und seine Abbauprodukte im menschlichen Körper insgesamt bewirken, ist quasi unerforscht. Eine der wenigen Wissenschaftler, die sich mit der Giftigkeit von Ethoxyquin befasst haben, ist Dr. Alina Blaszczyk. Bei ihren Forschungen mit menschlichen Blutzellen beobachtete sie, dass die Chemikalie zu Chromosomenbrüchen führt, also die Erbsubstanz schädigt. Mit dieser Beobachtung liegt der Verdacht nahe, dass Ethoxyquin krebserregend ist. Zudem erkannte die norwegische Wissenschaftlerin Dr. Victoria Bohne bei Versuchen mit Ratten, dass die Substanz die Bluthirnschranke überwindet, also bis in das Gehirn vordringt. Für Experten wie den niederländischen Toxikologen Dr. Henk Tennekes ist das Anlass zu größter Sorge. Sein Verdacht: Schon während der Schwangerschaft könnte Ethoxyquin die Gehirnentwicklung von Föten stören.

Een op de vijf wilde-plantensoorten in Groot-Brittannië wordt met uitsterven bedreigd

Dit blijkt uit een nieuw onderzoek naar de stand van de Britse flora. Het overzicht is samengesteld door een aantal samenwerkende natuurorganisaties waaronder het Natural History Museum uit Londen en de Botanical Society for the British Isles. In totaal telt Groot-Brittannië volgens het overzicht nu nog 1.756 verschillende wilde-plantensoorten. Daarvan verkeren 345 (19,6 procent) volgens de onderzoekers in de gevarenzone. Zo is een zeer fleurige variant van de boterbloem, de akkerboterbloem (Ranunculus arvensis), die tweeduizend jaar geleden door Romeinse soldaten in Groot-Brittannië werd ingevoerd, ernstig bedreigd. Maar ook de ruige klaproos (Papaver argemone) is kwetsbaar, hetzelfde geldt voor de veldgentiaan (Gentianella campestris) en de welriekende nachtorchis (Platanthera bifolia). De onderzoekers schrijven de achteruitgang vooral toe aan steeds intensievere landbouwmethodes en het veelvuldig gebruik van herbiciden. Hierdoor worden niet alleen akkers met bepaalde gewassen getroffen, maar ook naburige velden met grazend vee vertoont een duidelijke achteruitgang in de soortenrijkdom. ,,De diversiteit van ons landschap verslechtert constant terwijl de habitat versnippert en de daarmee verbonden planten verloren gaan'', zo schrijven de onderzoekers in hun studie.

Teleurstellend resultaat bestrijdingsmiddelen debat 2e Kamer

Veel partijen zijn ook nog steeds bezorgd over neonicotinoïden. Deze stoffen, die in bestrijdingsmiddelen zitten, worden verantwoordelijk gehouden voor de massale sterfte onder honingbijen en andere nuttige insecten. Op dit moment geldt een tweejarig verbod van de Europese Unie, maar dat loopt dit jaar af. De EU liet daarom onderzoek uitvoeren om te bepalen hoe het verder moet met de neonicotinoïden. Het onderzoek wees uit dat ze niet alleen schadelijk zijn voor de honingbij, maar ook voor grote groepen andere insecten. D66, PVV, SP, GroenLinks, PvdA, ChristenUnie en Partij voor de Dieren maken zich veel zorgen. Onder meer GroenLinks pleit voor een tijdelijk verbod op neonicotinoïden. Staatssecretaris Dijksma liet de Kamer weten dat zij het College voor de Toelating van Gewasbeschermingsmiddelen en Biociden heeft gevraagd om een herbeoordeling van de stoffen. Het college bekijkt onder meer wat de gevolgen zijn voor het oppervlaktewater als de middelen opnieuw worden toegelaten. De beoordeling wordt nog voor de zomer verwacht.

For the first time in Australia, shorebirds have hit the critically endangered list

Two iconic Australian shorebirds have been added to the critically endangered list. The extraordinary sickle-billed Eastern curlew, and its smaller cousin, the curlew sandpiper (Calidris ferruginea) , are the first shorebirds on the list. The Eastern curlew is the largest migratory shorebird in the world, known for using the length of its extraordinary bill to work deep down into mud and sand after prey. The curlew sandpiper was until recently one of the most common of the group of small shoreline-running birds found along Australia's coasts. At the furthest extent of the East Asian-Australasian flyway, in southern Tasmania, the most catastrophic losses have been counted. There, 90 per cent of curlews have gone and 100 per cent of curlew sandpipers, said Eric Woehler, convenor of BirdLife Tasmania. Across the country there has been an 81 per cent decline in curlews over three generations, and an 82 per cent decline in curlew sandpipers, according to official advice to the Environment Minister, Greg Hunt.

Neonicotinoid-Coated Corn Seeds Indirectly Affect Honeybee Performance and Pathogen Susceptibility in Field Trials

Thirty-two honeybee (Apis mellifera) colonies were studied in order to detect and measure potential in vivo effects of neonicotinoid pesticides used in cornfields (Zea mays spp) on honeybee health. Honeybee colonies were randomly split on four different agricultural cornfield areas located near Quebec City, Canada. Two locations contained cornfields treated with a seed-coated systemic neonicotinoid insecticide while the two others were organic cornfields used as control treatments. Hives were extensively monitored for their performance and health traits over a period of two years. Honeybee viruses (brood queen cell virus BQCV, deformed wing virus DWV, and Israeli acute paralysis virus IAPV) and the brain specific expression of a biomarker of host physiological stress, the Acetylcholinesterase gene AChE, were investigated using RT-qPCR. Liquid chromatography-mass spectrometry (LC-MS) was performed to detect pesticide residues in adult bees, honey, pollen, and corn flowers collected from the studied hives in each location. In addition, general hive conditions were assessed by monitoring colony weight and brood development.

Pestizid-Cocktail belastet Schweizer Gewässer

Schweizer Gewässer sind mit einem Cocktail von Pestiziden belastet. Manche dieser Substanzen wie Insekten- und Pilzgifte würden bei den Überwachungsprogrammen zu wenig beachtet, urteilen nun Forschende in einer in der Fachzeitschrift «Aqua Gas» veröffentlichten Studie. Der Grund ist laut den Wissenschaftlern der Wasserforschungsanstalt Eawag, dass Insektizide und Fungizide in Gewässern meist in geringeren Konzentrationen vorliegen als Unkrautvernichter (Herbizide). Dadurch waren sie bislang schwerer nachzuweisen. Doch seien gerade Insektizide sehr toxisch und vermutlich der Grund, warum es in Flüssen oft keine Insekten mehr gibt. Das Projekt «Nawa Spez» hatte bereits letztes Jahr zu Tage gefördert, dass Schweizer Flüsse mit zahlreichen Pflanzenschutzmitteln verunreinigt sind. Dafür waren fünf typische Schweizer Bäche auf Pestizide untersucht worden. Im aktuellen Artikel setzt sich das Team um Juliane Hollender nun detaillierter mit den Insekten- und Pilzgiften auseinander und bezieht alle wichtigen Insektizidgruppen ein, wie die Umweltchemikerin erklärte.

Het Vlaamse oppervlaktewater is sterk verontreinigd met neonicotinoïden

In 2014 heeft de Vlaamse Milieumaatschappij (VMM) voor het eerst metingen uitgevoerd op 92 locaties in Vlaanderen om een algemeen beeld te krijgen van de aanwezigheid van neonicotinoïden in de sloten. Het oppervlaktewater werd specifiek onderzocht op aanwezigheid van imidacloprid, thiamethoxam en clothianidine, gifstoffen die onderdeel uitmaken van gewasbeschermingsmiddelen en biociden die in de landbouw veelvuldig worden toegepast voor de bestrijding van insecten. De eerste meetresultaten zijn uiterst verontrustend. Maar liefst 90 procent van de meetlocaties bevat imidacloprid, 44 procent thiamethoxam en 26 procent clothianidine. Het VMM heeft de cijfers getoetst aan de PNEC (Predicted No Effect Concentration), het cijfer dat niet mag worden overschreden omdat dan het ecosysteem serieus gevaar loopt. Toetsing toont aan dat imidacloprid op alle meetplaatsen met 8 nanogram per liter de gemiddelde PNEC-waarde overschrijdt.

Neurotoxiciteit studie met Imidacloprid van Bayer CropScience toont mogelijk schadelijke werking op de ontwikkeling van de hersenen aan

Bij neurotoxiciteit studies wordt onder andere onderzocht of pre- of postnatale blootstelling aan een giftige stof invloed heeft op de ontwikkeling van het zenuwstelsel. Bayer Crop Science (BCS) heeft in 2001 een dergelijke studie uitgevoerd met imidacloprid. Imidacloprid werd toegediend via het dieet aan zwangere Sprague Dawley ratten van zwangerschapsdag 0-20 tot en met lactatiedag 21 in doseringen van 0, 100, 250 en 750 ppm, overeenkomend met een gemiddelde dagelijkse dosis van 0, 8, 19 en 54,7 mg / kg / dag . Het nageslacht werd indirect blootgesteld aan imidacloprid over een totaal van 41 dagen (20 dagen in de baarmoeder en 21 dagen via lactatie). Na het spenen op postnatale dag 21 werd onbehandeld voedsel gegeven. De hersenen van 10 dieren / geslacht / groep werden geanalyseerd op postnatale dagen 11 en 75. Op postnatale dag 11 vertoonden vrouwelijke dieren van de 750 ppm groep een verminderde omvang van caudate putamen (-5.5%) en een aanzienlijke vermindering van de omvang van het corpus callosum (-27,6%). Morfometrische hersen metingen werden niet uitgevoerd in de intermediaire en lage dosis groepen. Het EFSA-panel voor gewasbeschermingsmiddelen en residuen (PPR) heeft bezorgdheid geuit over deze resultaten, vooral gelet op de omvang van de daling van het corpus callosum. Het belangrijkste punt van onenigheid tussen BCS en het PPR-panel is de interpretatie van de morfometrische data. BCS betoogt dat imidacloprid geen morfometrische effecten in hun studie heeft veroorzaakt, alhoewel BCS erkent dat hun morfometrisch onderzoek werd beperkt tot de hoge dosis en de controlegroep. Daarentegen ziet het PPR-panel de morfometrische gegevens een bron van zorg door het ontbreken van intermediaire en lage dosis gegevens. Met de beschikbare gegevens is het onmogelijk om een ​​dosis-werkingsrelatie van de morfometrische veranderingen te beoordelen. Er bestaat volgens het PPR-panel grote onzekerheid over de potentiële neurotoxiciteit van imidacloprid. Ook de Amerikaanse EPA had kritiek op het ontbreken van intermediaire en lage dosis gegevens.

EFSA PPR panel expresses concern about a Bayer developmental neurotoxicity study with imidacloprid

Developmental neurotoxicity (DNT) studies are designed to investigate whether pre- or post-natal exposure to a toxicant affects neural development. Bayer conducted such a study with imidacloprid. Imidacloprid was administered in the diet to mated Sprague Dawley rats. The females were treated from gestation day 0 to 20 and then continued through the lactation day 21 at doses of 0, 100, 250 and 750 ppm, corresponding to an average daily intake of 0, 8, 19 and 54.7 mg/kg/day during gestation. The pups were indirectly exposed to imidacloprid for a total of 41 days (20 days in utero and 21 days via lactation). After weaning on postnatal day 21 pups were given untreated feed. Brain tissue from 10 pups/sex/group were analyzed on postnatal days 11 and 75. On post-natal day 11, female pups from the 750 ppm group had a decreased caudate putamen width (-5.5%) and a substantial reduction in the thickness of the corpus callosum (-27.6%). Morphometric brain measurements were not performed in the intermediate and low dose groups. The EFSA Panel on Plant Protection Products and their Residues (PPR) expressed concern about this pattern and although it does not directly demonstrate neurotoxicity, it cannot be dismissed, especially considering the magnitude of decrease in corpus callosum dimension. The major point of disagreement between Bayer Crop Science (BCS) and the PPR Panel is the interpretation of morphometric data. BCS contends that imidacloprid caused no morphometric effects in their DNT study; meanwhile BCS recognizes that their morphometric investigations were limited to the high dose and control groups. By contrast, the PPR Panel considered the morphometric data a source of concern and the lack of intermediate and low dose data as important missing information. Using the available data it is impossible to assess a dose-response relationship for morphometric changes. The level of uncertainty identified in brain morphometry precludes a robust characterization of the DNT potential of imidacloprid.

Deutlicher Vogelschwund in Fukushima. Trotz sinkender Radioaktivität nimmt die Zahl der Singvögel im Sperrgebiet immer stärker ab

Tim Mousseau von der University of South Carolina und seine Kollegen haben seit dem Atomunglück von Fukushima im April 2011 jedes Jahr im dortigen Sperrgebiet eine Reihe von Vogelzählungen durchgeführt. Zusätzlich analysierten sie Blutproben einiger Vogelarten, um festzustellen, welche physiologischen Folgen die erhöhte Strahlung für die Tiere hatte. Jetzt haben sie ihr erstes Fazit in mehreren Publikationen veröffentlicht. Das Ergebnis: Die radioaktive Belastung hat deutliche Schneisen in die einst reiche Vogelwelt rund um Fukushima geschlagen. Die Bestände vieler Arten sind zurückgegangen, einige sogar drastisch, wie die Forscher berichten. Ein Beispiel dafür ist die Rauchschwalbe: "Von dieser gab es in der Region vor der Katastrophe Hunderte, jetzt, nur ein paar Jahre später, sind nur noch ein paar Dutzend übrig", sagt Mousseau. "Der Rückgang ist wirklich dramatisch." Auch die Zahl der Vogelarten in der Region ist zurückgegangen.