Voordracht Henk Tennekes aan de universiteit van Heidelberg over het risicoprofiel van neonicotinoide insecticiden

Op 16 februari 2011 gaf de Nederlandse toxicoloog Dr. Henk Tennekes een lezing aan het Institute of Public Health van de universiteit Heidelberg over het risicoprofiel van neonicotinoide insecticiden. Een Nederlandse versie van de powerpoint presentatie is bijgevoegd. De presentatie is ook beschikbaar in Duits, Engels, Frans en Japans (zie bijlage). Dr. Tennekes komt o.a. tot de conclusie dat de toxiciteit van imidacloprid en thiacloprid voor arthropoden wordt versterkt door de blootstellingstijd, de dosis-werkings-relaties hetzelfde zijn als die van kankerverwekkende stoffen, en het is dus maar zeer de vraag is of er een veilig expositieniveau is voor niet-doelwit arthropoden. Hij belichtte ook de ernstige gevolgen van de zware oppervlaktewaterverontreiniging met imidacloprid in Nederland.

Imidacloprid is bij de mens een zwakke agonist met een hoge affiniteit voor neuronale nicotinerge acetylcholine receptoren

Neonicotinoïde insecticiden gaan een binding aan met nicotinerge acetylcholine receptoren (nAChRs) die vrijwel onomkeerbaar is omdat deze stoffen door het enzym acetylcholinesterase niet kunnen worden afgebroken. In het centrale zenuwstelsel van insecten zijn neonicotinoiden sterke agonisten (= signaalstof die de receptor activeert en daarmee een reactie of activiteit in gang zet) met een hoge affiniteit voor nAChRs. Uit een recente studie blijkt dat de neonicotinoide insecticiden imidacloprid en clothianidin zwakke agonisten van neuronale nAChRs bij de mens zijn (zie bijlage). Imidacloprid bleek echter wel een hoge affiniteit voor humane nAChRs te hebben, net zoals dat voor insecten het geval is. Nicotinerge acetylcholine receptoren zijn betrokken bij cognitieve functies zoals concentratie en geheugen en spelen ook een rol in specifieke aandoeningen, zoals epilepsie, schizofrenie, en de ziekte van Alzheimer.

De tureluurs gaan sinds 2000 hard achteruit

In Nederland broedt de tureluur Tringa totanus vooral op schorren en kwelders, vochtige en structuurrijke weidegronden en in mindere mate elders in slootrijke open gebieden. De hoogste dichtheden bereikt deze soort in ons land dan ook in het broedseizoen op de kwelders en schorren in het Waddengebied en in de Delta. In de broedtijd worden vooral insekten, wormen en kleine, in slikkige sloten levende waterdieren, gegeten. De tureluur heeft in de afgelopen 25 jaar een groot deel van zijn broedgebieden in Oost- en Zuid-Nederland verlaten. Tureluurs wisten zich in Noord- en West-Nederland vrij goed te handhaven, ook in intensief bewerkte graslanden, totdat rond 2000 een neerwaartse tendens inzette, vooral in de noordelijke veengebieden.

Begin jaren negentig werd het totaal aantal broedparen geschat op 24.000 tot 36.000. In de periode 1998 - 2000 werd dit aantal bijgesteld naar naar 20.000 - 25.000 broedparen. Tussen 2003 en 2007 is er een afnemende trend van 5% per jaar. Een afname met 5% per jaar betekent een halvering in 14 jaar als deze trend blijvend is. Volgens de Vogelbescherming is de huidige broedpopulatie ten opzichte van 1980 gehalveerd. De soort staat als kwetsbaar op de Duitse rode lijst. Ook elders in Europa (Engeland, Ierland, Spanje, Zweden, Finland, de Baltische staten, Wit-Rusland, en de Ukraine) ging de soort in de jaren 1990 achteruit (gegevens Birdlife International, zie bijlage).

De weidevogels sterven uit in de Achterhoek

De Organisatie voor Vrijwillige Weidevogelbescherming in Bronckhorst is in 2011 opgeheven. Dit bij gebrek aan vogels. De eerste waarnemingen van 2011 waren schrikbarend wat betreft de aantallen vogels en nesten die werden aangetroffen. Gebieden bleken ontvolkt. De neergang betrof voornamelijk kievitten Vanellus vanellus en scholeksters Haematopus ostralegus. Met de in het grasland broedende weidevogels (grutto Limosa limosa, wulp Numenius arquata en tureluur Tringa totanus) ging het al enige jaren slecht, maar de laatste jaren was er dus ook een achteruitgang van scholeksters en kievitten.

Bestrijdingsmiddelen in de aardappelteelt bedreigen niet-doelwit organismen

Het Hoogheemraadschap van Rijnland heeft in 2005 en 2006 in akkerbouw gebieden de bestrijdingsmiddelen in oppervlaktewater gemeten. Van 93 gemeten stoffen overschreden er 24 de concentratienormen (26%). Imidacloprid pieken zijn in mei waar te nemen veroorzaakt door aardappelbespuitingen. Het waterschap Hollandse Delta stelde in akkerbouwgebied in mei 2006 ook hoge normoverschrijdingen van imidacloprid vast, vlak na de toepassingsperiode in pootaardappelen. Het middel breekt langzaam af, waardoor het toch gedurende het hele jaar in sloten wordt teruggevonden. Onderzoek van Wetterskip Fryslan in 2009 heeft opnieuw bevestigd dat het gebruik van imidacloprid in de aardappelteelt normoverschrijdende verontreiniging van het oppervlaktewater veroorzaakt. Uit een recent RIVM rapport (bijlage) blijkt dat in de aardappelteelt de hoeveelheid imidacloprid die in het oppervlaktewater terecht komt vooral bepaald wordt door strikt noodzakelijke drainage (ontwatering). De verantwoordelijkheid voor oppervlaktewaterverontreiniging met imidacloprid door de aardappelteelteelt kan dus niet op de boeren worden afgeschoven.

De honingbij en het falende onderzoek naar de chronische toxiciteit van systemische insecticiden

Indien systemische insecticiden het stuifmeel en de nectar besmet­ten, zijn de contacten tijdens de dracht repetitief. De contacten met het gif bestendigen zich gedurende de periode dat de larven het voedsel ontvangen en, verder, als de bijen honing eten uit een besmet deel van hun voorraad. In dat geval spreken we over chro­nische intoxicatie (zich herhalende contacten over een min of meer lange periode). We kregen de kans om enkele Europese dossiers in te kijken van ondernemingen die solliciteerden naar een erkenning voor hun product. Ondanks de kennis van het risico dat de systemische insecticiden veroorzaken, was er in geen enkel dossier een spoor te vinden van testen gericht op chronisch contact van de bijen met het gif.

Nog steeds extreme normoverschrijdingen van insecticiden in het oppervlaktewater van Delfland door glastuinbouw

Om inzicht te krijgen in de ontwikkeling van de waterkwaliteit heeft het Hoogheemraadschap van Delfland een meetnet gericht op het glastuinbouwgebied. De resultaten in de periode 2005-2009 laten zien dat de concentraties van gewasbeschermingsmiddelen zeer hoog zijn en de normen zeer fors overschrijden, soms wel met een factor 700 tot 3000. De belangrijkste probleemstoffen in dit kader zijn de insecticiden imidacloprid, pirimicarb en pirimifos-methyl en het fungicide carbendazim. Imidacloprid wordt sinds 2006 gemeten en in de jaren 2008 en 2009 zijn er concentraties van hoger dan 500x de MTR norm aangetroffen.

De korhoen is in de Benelux door een gebrek aan insecten zo goed als uitgestorven

Toen de woeste gronden in Oost-Nederland werden ontgonnen ontstonden er uitgestrekte heidevelden waar korhoenders goed gedijden. In 1949 waren er nog ten minste 2875 hanen van de korhoen Tetrao tetrix in Nederland. De soort is sindsdien zo goed als uitgestorven. In 2002-2007 broedden nog slechts 15 - 23 paar in Nederland, terwijl dit er in 1976 nog meer dan 400 waren. Alleen in Overijssel op de Sallandse Heuvelrug leeft nog een kleine groep, die echter ook nauwelijks stand weet te houden. In 2006 werden 23 hanen geteld, in 2007 nog 15 hanen, in 2008 nog 12 hanen, en de laatste tellingen van korhoenders van Staatsbosbeheer en Natuurmonumenten wijzen op nog slechts zeven hanen en vermoedelijk evenveel hennen.

Falende voortplanting van weidevogels te Antwerpen rond de eeuwwisseling

De natuurcompensaties voor de Antwerpse Haven zijn een slag in het water. Dat staat met zoveel woorden te lezen in een recente studie van de Antwerpse ornitoloog Jacques Van Impe. De man deed gedurende 30 jaar onderzoek naar de broedresultaten van weidevogels in en rond het huidige havengebied op de Antwerpse Linkeroever. Daaruit blijkt dat de weidevogels het in het ganse gebied zeer slecht doen. Ook binnen de nieuwe natuurreservaten. 50% van alle legsels verdwijnen tijdens het broedproces en het aantal vliegvlugge jongen, grootgebracht per broedpaar, haalt niet de vereiste normen om de weidevogelpopulaties in stand te houden.

Onrustwekkende achteruitgang van de boerenzwaluw in Europa en Noord Amerika door insectenschaarste

Het gaat niet goed met de boerenzwaluw Hirundo rustica in Vlaanderen. De populatie wordt nu geschat op 20 à 30.000 broedparen tegenover 200 à 300.000 in het begin van de jaren zeventig. Een dramatische achteruitgang van ongeveer 90 procent in 35 jaar. Volgens de Vogelbescherming is de Nederlandse broedpopulatie sinds 1980 ook met 50-75% geslonken. De schaalvergroting en intensivering van de landbouw is een belangrijke reden voor de achteruitgang van de boerenzwaluw in onze streken. Veel van de kleine gemengde familiebedrijven zijn gestopt en vervangen door industriële veehouderijen met moderne stallingen die veel minder geschikt zijn als broedplaats voor boerenzwaluw. Ook het gebruik van insecticiden is één van de redenen voor de steile achteruitgang van het aantal broedende boerenzwaluwen. Boerenzwaluwen zijn voor hun voeding en het grootbrengen van hun jongen immers volledig aangewezen op insecten.