De duinpieper is sinds 2003 uitgestorven in Nederland

Rond 1900 was de duinpieper Anthus campestris een schaarse, maar verspreid voorkomende broedvogel van stuifzanden, heidevelden met open plekken en open duin. Vermoedelijk ging het om enkele honderden broedparen. Rond 1975 waren nog 100-150 paar over, daarna slonk het bestand tot 70-110 begin jaren tachtig en 60-80 paar rond 1990. De afname van het aantal broedende duinpiepers is in de tweede helft van de jaren negentig in een versnelling gekomen. Aanvankelijk namen vooral de aantallen buiten de twee belangrijkste gebieden af, maar daarna zijn ook deze populaties op de Veluwe (het Kootwijkerzand en het Harskampse Zand) voor de bijl gegaan.

De draaihals wordt ernstig bedreigd in de Benelux

In de eerste helft van de 20e eeuw was de draaihals Jynx torquilla een verspreide broedvogel op de zandgronden in het midden en oosten des lands en in de duinen. Sinds 1973-1977 is het aantal paren met 60-75% gedaald en de afname zet nog steeds door, ook in de resterende broedgebieden op de Veluwe. Begin jaren negentig broedden hooguit nog 80-180 paar draaihalzen in ons land, waarvan het leeuwendeel op de Veluwe (Kootwijkerzand, Harskampse Zand, Planken Wambuis en de Zuidoost-Veluwe). Het aantal broedparen rond het jaar 2000 was hoogstens 65. De draaihals is nu een zeer schaarse broedvogel op de Veluwe, en dan nog wat andere plaatsen in Nederland met bos op zandgronden.

De broedpopulatie van de wulp gaat achteruit sinds 1990

De wulp Numenius arquata leeft in ons land zowel in zoetwatermeren, plassen en rivieren, als in intergetijdengebied en in agrarisch gebied. Geschikte voedselterreinen voor de wulp zijn ondiepe oevers van plassen en rivieren, droogvallende platen in intergetijdengebied en graslandpercelen. Wulpen zijn vooral te zien in het oosten van het land: Drenthe, Overijssel en Noord-Brabant herbergen het leeuwendeel van de Nederlandse wulpen. Ook de Waddeneilanden huisvesten veel wulpen. De gegevens van SOVON duiden er op dat de broedpopulatie van de wulp sinds 1990 significant achteruit gaat. Ook in veel andere delen van Europa vertoont de Wulp sinds de jaren 1990 een dramatische achteruitgang (gegevens Birdlife International, zie bijlage). De soort staat op de rode lijst van Duitsland als met uitsterven bedreigd. Wulpen moeten op de heide met een steeds grotere maat lantaarn gezocht worden: de stand is er sinds 1990 met 87% gekelderd. In het binnenland bestaat zijn dieet uit regenwormen, larven van langpootmuggen (emelten) en andere ongewervelden zoals kevers en pissebedden.

De wulp broedt in duinen, weilanden, moerassen, etc., met dichte vegetatie. In het binnenland bestaat zijn dieet uit regenwormen, larven van langpootmuggen (emelten) en andere ongewervelden zoals kevers en pissebedden. In getijdengebieden bestaat het uit wormen, jonge strandkrabben (vooral ’s zomers) en andere kreeftachtigen, en plaatselijk ook uit schelpdieren.

De velduil is ernstig bedreigd in Nederland en Vlaanderen

Het leefgebied van de velduil Asio flammeus bestaat uit moerassen, graslanden en agrarisch cultuurland. De aanwezigheid van broedende velduilen hangt samen met het voedselaanbod (voornamelijk muizen en vogels). De aantallen van de velduil van voor 1970 zijn niet goed bekend. De soort had destijds een ruime verspreiding over zowel de lage als hoge gronden van Nederland en was lokaal een soms algemene broedvogel. De soort was extreem talrijk in de Flevopolders tijdens de ontginningsfase. Sinds 1973-77 is het verspreidingsgebied van velduil met 85% afgenomen.

De zomertaling dreigt uit te sterven in de Benelux

De zomertaling Anas querquedula is een van de fraaiste eenden die in ons land voorkomt en de tijd dat het een kenmerkende soort was van de laaggelegen graslanden in het noorden en westen des lands, ligt nog niet ver achter ons. Tot in de jaren zestig kwamen hier tenminste enige duizenden paren tot broeden. Tussen 1960 en 1992 is de zomertaling in Nederland echter met 90% afgenomen. Rond 2007 broedden er 1600 tot 1900 paar in Nederland. De zomertaling is in 2004 als kwetsbaar op de Nederlandse rode lijst gezet. De zomertaling staat ook op de Vlaamse rode lijst, de taling is daar bedreigd. Op de rode lijst van Luxemburg staat de soort als met uitsterven bedreigd. De zomertaling staat als ernstig bedreigd op de rode lijst van Duitsland. Ook in veel andere delen van Europa daalde de broedpopulatie in de jaren 1990 (gegevens Birdlife International, zie bijlage).

Zomertalingen houden van moerasachtige gebieden met veel water en riet. Ook zijn ze regelmatig te zien in drassige weilanden met natte poeltjes. Het voedsel is dierlijk (waterkevers, kokerjuffers, muggen, mollusken, garnaaltjes, wormen, kikkervisjes) en plantaardig (knoppen, bladeren, wortels en wortelstokken, en zaden van waterplanten).

Daling van de eksters sinds 1990

De ekster Pica pica komt algemeen en nagenoeg overal in Nederland voor. In binnensteden is de vogel als broedvogel in parken aanwezig. De ekster eet zowel plantaardig als dierlijk voedsel, waarvan gedeeltelijk ook aas en etensresten. Zoekend op de bodem naar emelten, larven en wormen, in heggen en bomen zoekend naar andere insecten, treffen wij de ekster veelal in de nabijheid van de partner aan. In de winter schakelt de ekster van insecten over naar zaden en door mensen achtergelaten afval. Bij het ingaan van de Flora- en faunawet kreeg de ekster de beschermde status. Aanvankelijk is het aantal broedparen in Nederland van 40.000 in 1973 gestegen tot 120.000 in 1985. De stijglijn stagneerde halverwege de jaren tachtig en vanaf 1990 is landelijk per jaar een daling (gemiddeld 3%) te constateren. Ook in Frankrijk, Rusland, Estland en de Ukraine daalde het broedbestand in de jaren 1990 (gegevens Birdlife International, zie bijlage).

De geelgors komt in het westen en noorden van Nederland niet meer voor

In de eerste decennia van de 20e eeuw was de geelgors Emberiza citrinella in het hele land nog een talrijke verschijning. Rond 1950 werd in het westen voor het eerst melding gemaakt van een afname. Deze trend zette zich in razend tempo door; dertig jaar later was de soort in het westen des lands vrijwel uitgestorven! In het midden en oosten van het land verliep de afname wat gelijdelijker, maar ook hier heeft de soort veel terrein prijs moeten geven. De totale Nederlandse populatie kelderde van ten minste 100.000 paar rond 1950 naar 22.000 tot 28.000 paar nu. Het noorden en westen moeten het nu vrijwel geheel zonder geelgorzen stellen. In midden-Nederland, het rivierengebied, midden-Brabant, de Achterhoek en Montferland is sprake van een forse afname. De geelgors gaat in heel Noord-West Europa sterk achteruit (gegevens Birdlife International, zie bijlage).

Alleen in Drenthe, de Veluwe en Limburg doet de soort het - plaatselijk - nog goed, vooral aan de rand van heideterreinen. De geelgors leeft hoofdzakelijk van zaden maar in de broedtijd ook van wormen en insecten. Het nest van de geelgors zit op de grond tussen hoge planten en struiken.

De kwartelkoning dreigt uit te sterven in de Benelux

In het begin van de twintigste eeuw was de kwartelkoning een vrij algemene broedvogel van weilanden, uiterwaarden en akkergebieden in Nederland (en Vlaanderen). Tussen 1965-1970 broedden in goede jaren 500 tot 1000 kwartelkoningen in Nederland. Dit aantal daalde tot een dieptepunt van 100 paar in 1992-1996. De kwartelkoning Crex crex herstelde zich echter weer, zij het niet tot op het niveau van de jaren zestig. De meest recente gegevens van SOVON duiden er echter op dat sinds de eeuwwisseling weer een sterke daling heeft plaatsgevonden. Het huidige broedbestand wordt op minimaal 90 paar geschat. In Vlaanderen zijn nog hoogstens 2 broedparen en in Luxemburg wordt de soort ook met uitsterven bedreigd. Ook in Duitsland is de soort ernstig bedreigd. Ook elders in Europa (Frankrijk, Ierland, Italië, Zweden, Servië, Roemenië en de Ukraine) ging de broedpopulatie in de jaren 1990 achteruit (gegevens Birdlife International, zie bijlage). Het voedsel van de kwartelkoning bestaat uit kleine ongewervelden, vooral insecten, maar ook, in mindere mate, plantaardig materiaal en slakken. Het voedsel wordt van de grond gepikt of van planten. Tijdens het broedseizoen worden vooral insecten, slakken en ander klein gedierte gegeten, in de rest van het jaar vormen zaden de hoofdmoot van het menu van de kwartelkoning.

Voordracht Henk Tennekes in Wageningen over verhoogde bijensterfte door neonicotinoide insecticiden

Henk Tennekes gaf op 25 mei 2011 een voordracht in het Bijenhuis in Wageningen over de relatie tussen het gebruik van neonicotinoïde insecticiden en de verhoogde bijensterfte. Dit op uitnodiging van het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb). De presentatie is bijgevoegd. Tennekes komt tot de conclusie dat er overduidelijke aanwijzingen zijn dat chronische blootstelling van bijenvolken aan neonicotinoïden (door besmetting van stuifmeel en nectar) betrokken is bij de verhoogde bijensterfte (die een bedreiging vormt voor de globale voedselproductie).

Met het oog op de verhoogde bijensterfte van de laatste jaren zou het nu toch voor de hand liggen maatregelen te nemen om chronische blootstelling van bijen aan welke hoeveelheid neonicotinoiden dan ook onder alle omstandigheden te verhinderen om zodoende risico’s te minimaliseren, aldus Tennekes.

Bovendien veroorzaakt vrijwel iedere toepassing van imidacloprid in Nederland grond- en oppervlaktewaterverontreiniging waardoor wilde planten (en daarmee ook niet-doelwit insecten) ongewild worden vergiftigd met imidacloprid.

Minder vogels in de stad

Steden zijn voor veel vogels van groot belang als leefgebied. Het CBS Centraal Bureau voor de Statistiek heeft in januari 2008 een bericht gepubliceerd over de achteruitgang van het aantal stadsvogels. De negen vogelsoorten die in de tuinvogeltellingen van 2003 tot en met 2006 het meest voorkomen in de stad, nemen als geheel in aantal af. Het aantal Houtduiven Columba palumbus, Huismussen Passer domesticus, Kauwen Corvus monedula, Spreeuwen Sturnus vulgaris en Turkse Tortels Streptopelia decaocto in de stad neemt de laatste jaren af. Goed gaat het in de stad met de populaties van de Koolmees Parus major, de Merel Turdus merula, de Pimpelmees Cyanistes caeruleus en de Vink Fringilla Coelebs. Hun aantallen nemen toe of blijven stabiel.