Beleid en debat

Concerns over use of glyphosate-based herbicides and risks associated with exposures: a consensus statement

The broad-spectrum herbicide glyphosate (common trade name “Roundup”) was first sold to farmers in 1974. Since the late 1970s, the volume of glyphosate-based herbicides (GBHs) applied has increased approximately 100-fold. Further increases in the volume applied are likely due to more and higher rates of application in response to the widespread emergence of glyphosate-resistant weeds and new, pre-harvest, dessicant use patterns. GBHs were developed to replace or reduce reliance on herbicides causing well-documented problems associated with drift and crop damage, slipping efficacy, and human health risks. Initial industry toxicity testing suggested that GBHs posed relatively low risks to non-target species, including mammals, leading regulatory authorities worldwide to set high acceptable exposure limits. To accommodate changes in GBH use patterns associated with genetically engineered, herbicide-tolerant crops, regulators have dramatically increased tolerance levels in maize, oilseed (soybeans and canola), and alfalfa crops and related livestock feeds. Animal and epidemiology studies published in the last decade, however, point to the need for a fresh look at glyphosate toxicity. Furthermore, the World Health Organization’s International Agency for Research on Cancer recently concluded that glyphosate is “probably carcinogenic to humans.” In response to changing GBH use patterns and advances in scientific understanding of their potential hazards, we have produced a Statement of Concern drawing on emerging science relevant to the safety of GBHs. Our Statement of Concern considers current published literature describing GBH uses, mechanisms of action, toxicity in laboratory animals, and epidemiological studies. It also examines the derivation of current human safety standards. We conclude that: (1) GBHs are the most heavily applied herbicide in the world and usage continues to rise; (2) Worldwide, GBHs often contaminate drinking water sources, precipitation, and air, especially in agricultural regions; (3) The half-life of glyphosate in water and soil is longer than previously recognized; (4) Glyphosate and its metabolites are widely present in the global soybean supply; (5) Human exposures to GBHs are rising; (6) Glyphosate is now authoritatively classified as a probable human carcinogen; (7) Regulatory estimates of tolerable daily intakes for glyphosate in the United States and European Union are based on outdated science. We offer a series of recommendations related to the need for new investments in epidemiological studies, biomonitoring, and toxicology studies that draw on the principles of endocrinology to determine whether the effects of GBHs are due to endocrine disrupting activities. We suggest that common commercial formulations of GBHs should be prioritized for inclusion in government-led toxicology testing programs such as the U.S. National Toxicology Program, as well as for biomonitoring as conducted by the U.S. Centers for Disease Control and Prevention.

Neonicotinoïden en de insectenmoord - we laten het gewoon gebeuren

Het is dramatisch gesteld met veel bijen, hommels en andere bestuivers. Talrijke soorten staan op het punt te verdwijnen. Dat brengt ook de voedselproductie en de werkgelegenheid in gevaar, waarschuwen de Verenigde Naties in een gisteren verschenen rapport. De conclusies stemmen niet vrolijk. Vooral ongewervelde bestuivers, zoals bijen, vlinders en kevers, hebben het moeilijk; twee op de vijf soorten worden met uitsterven bedreigd. Ook de gewervelde soorten, waaronder vogels en vleermuizen, verkeren in nood; van één op de zes lijken de dagen geteld. Dat kan desastreuze gevolgen hebben voor de landbouw, want de meeste vruchten komen niet tot ontwikkeling als een gewas onbestoven blijft. Appels, bessen, koffiebonen, niets groeit meer als de bestuivers wegvallen. De opstellers van het rapport schatten dat de wereldvoedselproductie voor 214 à 526 miljard euro afhankelijk is van de fladderende zaadverslepers.

Warnung vor dem Aussterben vieler Tierarten, die Pflanzen bestäuben

Die Tierarten, die Pflanzen bestäuben und damit deren Reproduktion gewährleisten, sind weltweit stark bedroht. Nach einem Bericht der Intergovernmental Science-Policy Platform on Biodiversity and Ecosystem Services (IPBES) besteht das Risiko, dass viele aussterben könnten, was zu enormen Schäden für die Landwirtschaft und zu wachsender Lebensmittelunsicherheit führen könnte. Der Bericht ist das Ergebnis einer zweijähriger Arbeit von 77 Experten, die an die 3000 Studien herangezogen haben. Zweimal ist der Bericht einem Peer Review von Experten und Regierungen unterzogen worden.

Dave Goulson warns that we do not take action to address the fundamental issues that are causing an ecological catastrophe

An international science body tasked with tracking the ecological health of the planet has announced the findings of its first report. The review warns that the ongoing decline in the number of pollinating insects and animals threatens global crop production. The Intergovernmental Science-Policy Platform on Biodiversity and Ecosystem Services (IPBES) was established in 2012, and is roughly modelled on the Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC). The reponse to the pollinator report, announced on 26 February at a meeting in Kuala Lumpur, may be an early sign of whether the body's influence will one day match the IPCC's political and scientific clout. Robert Watson, an environmental scientist at the Tyndall Centre for Climate Change at the University of East Anglia in Norwich, UK, who is vice-chairman of the IPBES, says that he is confident that the assessment will have an impact. The IPBES has 124 member governments, and its pollinator assessment went through two rounds of external peer review. And just as with the IPCC’s climate reports, the assessment was debated word for word, Watson says. “The fact that all governments requested this document really bodes well that they will use the results,” he says. But Dave Goulson, a bee researcher at the University of Sussex in Brighton, UK, says: “I would question whether any practical on-the-ground action to help pollinators will happen as a result of this document. We are in the midst of the sixth global mass-extinction event, and we sit around spending thousands of hours writing documents about biodiversity, but we do not take action to address the fundamental issues that are causing this ecological catastrophe.”

VAN CHEMIE NAAR ECOLOGIE - PERSPECTIEVEN VOOR ECOLOGISCHE GEWASBESCHERMING

Er ligt een deken van gif over het Nederlandse boerenland, zo schetst Frank Berendse van de WUR een allesbehalve romantisch beeld van het hedendaagse agrarische landschap. Deels is dat te danken aan een groep insectendoders, die de EU in de ban gaat doen. Het verhaal van de eerste spreker tijdens het symposium Van chemie naar ecologie, op 19 februari bij de KNAW, is niet mis. De zaal krijgt te horen dat de vrij recent ontwikkelde neonicotinoïden, zogeheten ‘systemische insectendoders’, voor de natuur een ramp betekenen. Diverse studies wijzen er op dat 80 tot 95 procent van de ‘neonics’ in bodem en oppervlaktewater terecht komt. Daar richt het schade aan aan allerlei insecten die van belang zijn voor bodemvruchtbaarheid, de biologische bestrijding van plagen of een belangrijke voedselbron zijn voor insectenetende vogels. Na een tijdelijk moratorium, enkele jaren geleden opgelegd door de EU, heeft Brussel nu besloten ze uit te faseren.

Bestrijdingsmiddelen hebben een ware slachting aangericht bij diersoorten die van akkers afhankelijk zijn

Nederland bestaat voor een groot deel uit een agrarisch cultuurlandschap, waarvan ca. 800.000 ha in gebruik is als akkerland. Slechts op een kleine 1% is de akkerbouw biologisch. De afgelopen decennia is de akkerbouw in Nederland sterk van karakter veranderd. In de eerste helft van de 20e eeuw werden op de meeste akkers granen verbouwd of er was sprake van lokale teelten zoals vlas of boekweit. Nadien is het zwaartepunt verschoven naar de teelt van snijmaïs en hakvruchten (bieten en aardappelen). Naast de verschuiving in de geteelde gewassen is de akkerbouw ook verregaand gemechaniseerd en geïntensiveerd. De mechanisatie heeft ertoe geleidt dat grote akkers met minder mankracht kunnen worden bewerkt, wat geleid heeft tot o.a. schaalvergroting. Bovendien is tegenwoordig het aantal agrarische werkzaamheden gedurende het groeiseizoen beperkt, met name door het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen. Soorten die voor een belangrijk deel van hun levenscyclus gebruik maken van akkers zijn bijvoorbeeld Geelgors (Emberiza citrinella), Grauwe gors (Emberiza calandra), Ortolaan (Emberiza hortulana), Veldleeuwerik (Alauda arvensis), Gele kwikstaart (Motacilla flava), Kwartel (Coturnix coturnix), Patrijs (Perdix perdix), Korhoen (Tetrao tetrix), Fazant (Phasianus colchicus), Grauwe kiekendief (Circus pygargus), Kievit (Vanellus vanellus), Hamster (Cricetus cricetus), Haas (Lepus europaeus), Kleine parelmoervlinder (Issoria lathonia), Koninginnepage (Papilio machaon) en Knoflookpad (Pelobates fuscus). Voor andere soorten, zoals Woelrat (Arvicola terrestris/shermani), Dwergmuis (Micromys minutus) of Kwartelkoning (Crex crex), kunnen akkers eveneens belangrijke biotopen zijn, als andere meer natuurlijke biotopen ontbreken. Vrijwel alle soorten die afhankelijk zijn van akkers zijn de afgelopen decennia door het gebruik van bestrijdingsmiddelen sterk in aantal en verspreiding achteruitgegaan of de soorten staan op het punt uit Nederland te verdwijnen. Met name door de toenemende toepassing van neonicotinoïde insecticiden is een enorme schaarste aan insecten ontstaan die een onmisbare eiwitbron vormen voor de meeste akkerland soorten.

Jaco Geurts (CDA) geeft blijk van de door imidacloprid veroorzaakte insecten schaarste niets begrepen te hebben

In het dertigledendebat van de Tweede Kamer van 27 januari 2016 over de toestand van de natuur in Nederland zei het CDA- kamerlid Jaco Geurts het volgende: “Voorzitter. Het gaat goed met de natuur in Nederland. Veel broed- en watervogels nemen in aantal toe. Op dit punt doen wij het beter dan gemiddeld in Europa. Dat blijkt uit het in 2015 verschenen rapport State of nature in the EU van het Europees Milieuagentschap. Ook de toestand van de habitat stabiliseert, zoals blijkt uit het in november jongstleden verschenen Living Planet Report van het Wereld Natuur Fonds. Daarin staat dat sinds 1990 de populatie vaneen aantal diersoorten met gemiddeld 15% is toegenomen. Het CDA wil dat wij verdergaan met deze verbetering…..  Ik heb hier een Sovon-rapport met heel veel grafieken over hoe het met de vogelsoorten in Nederland gaat. Ik heb geel gemaakt welke soorten het heel goed doen: purperreiger, ooievaar, lepelaar, zeearend, havik, buizerd, et cetera.” Dit is een totale miskenning van de catastrofale achteruitgang van insecten-afhankelijke soorten die wordt veroorzaakt door grootschalige verontreiniging van het cultuurlandschap met neonicotinoïde insecticiden, met name imidacloprid. De vogelsoorten die de heer Geurts noemt zijn niet afhankelijk van insecten.

Europese vereniging voor Agro-Ecologie opgericht

Ter bevordering van agro-ecologie is een Europese vereniging opgestart in België. De 19 oprichters van "Agroecology Europe", afkomstig uit tien verschillende landen, kwamen eind vorige maand voor de eerste keer samen op het "Domaine de Graux", dicht bij Doornik. De hoofdzetel van de internationale vzw komt in België te liggen. Agro-ecologie kent vele definities, maar komt er steeds op neer een productieve landbouw na te streven met respect voor en medewerking van het milieu en de samenleving. "Agroecology Europe" is de tweede vereniging die zich op wereldniveau achter agro-ecologie schaart, na de SOCLA uit Latijns-Amerika. Verwacht wordt dat Noord-Amerika de komende maanden met een soortgelijk initiatief op de proppen komt. Soortgelijke initiatieven bestaan ook in Nederland. Claudia Külling en Henk Tennekes ontvouwden in december op een Down2Earth symposium in Wageningen een Deltaplan Agro-Ecologie om een einde te maken de industriële landbouw die na de Tweede Wereldoorlog overbemesting, bodemdegradatie, milieuverontreiniging met bestrijdingsmiddelen, een ontstellend verlies van biodiversiteit, en een explosieve toename van neurologische afwijkingen bij jonge kinderen in Nederland heeft veroorzaakt.

In de EU zijn honderden bestrijdingsmiddelen toegelaten waarvan de risico's niet goed in kaart zijn gebracht

De Europese Commissie (EC) heeft jaren te makkelijk nieuwe bestrijdingsmiddelen op de Europese markt toegelaten, zonder dat er harde gegevens bekend waren over de veiligheid voor dier, mens en milieu. Het ging onder meer om neonicotinoïden, pesticiden die in opspraak kwamen omdat ze dodelijk zijn voor meer dieren dan waarvoor ze mogen worden gebruikt. Volgens de Europese ombudsman Emily O'Reilly heeft het EU-directoraat-generaal voor gezondheid en voedselveiligheid (DG Sanco) in strijd met Europese richtlijnen middelen toegelaten waarvan de risico's onvoldoende bekend waren. O'Reilly spreekt van onwettige praktijken. Zij concludeert dat na een klacht die PAN Europe, het Pesticide Action Network, dat 600 milieuorganisaties vertegenwoordigt, in 2012 indiende. De ombudsman kan geen sancties opleggen. DG Sanco voerde in 2005 een werkwijze in die het fabrikanten van bestrijdingsmiddelen mogelijk maakt hun producten al op de markt te brengen zonder de vereiste risicostudies. Die onderzoeken, zoals dierproeven, mochten ze achteraf inleveren. Volgens Hans Muilerman van PAN is dat maar mondjesmaat gebeurd. PAN publiceerde in 2012 een rapport waaruit bleek dat de nieuwe werkwijze bijna standaard werd toegepast, in strijd met de eigen Europese richtlijnen. "De Europese ombudsman heeft ons op veel punten gelijk gegeven. Dit misbruik van Europese regels is al tien jaar aan de gang. Er zijn honderden middelen toegelaten waarvan de risico's voor vogels, zoogdieren en oppervlaktewater niet goed in kaart zijn gebracht."

Eine bodenlose Katastrophe - Die Hälfte der Menschheit ist von der Verschlechterung des Bodens betroffen

„Wir haben weiß Gott genug Spannungen auf der Welt, weitere brauchen wir nicht“, befand Klaus Töpfer, Exumweltminister und Exumweltdirektor der UNO, bei der Vorstellung der Studie “Economics of Land Degradation and Improvement“ in der Berliner Akademie der Wissenschaften Ende letzter Woche. Töpfer meinte damit die Spannung zwischen der dramatisch sinkenden Qualität der globalen Böden und der zunehmenden Zahl der zu ernährenden Weltbevölkerung. Nach dieser Studie, an der ein internationales Team von dreißig Wissenschaftler und Forscherinnen viereinhalb Jahre gearbeitet hat, bahnt sich eine wortwörtlich bodenlose Katastrophe an. Das Zentrum für Entwicklungsforschung (ZEF) an der Universität Bonn und das International Food Policy Research Institute (IFPRI) in Washington haben hierfür Satellitenpixel zum Begrünungszustand der Erde mit einer neuartigen Technik ausgewertet und mit zwölf Einzelstudien aus repräsentativen Ländern und Großlebensräumen wie China, Russland, Indien, Argentinien oder Niger ergänzt. Ergebnis: In den letzten dreißig Jahren sind global 33 Prozent des Weidelands, 25 Prozent der Ackerflächen und 23 Prozent der Wälder signifikant degradiert, haben sich also stark verschlechtert. Das macht rund 30 Prozent der globalen Landfläche aus, von der etwa 3,2 Milliarden Menschen abhängig sind. Wahrscheinlich, führt das Wissenschaftsteam im Buch aus, liege die Zahl der Betroffenen sogar noch höher.