Settlement birds

Het gaat bar slecht met de vogels in de Graafschap

Typerend voor de Graafschap is het kleinschalige coulisselandschap met kleine bosjes, houtwallen, singels, heggen en bolle akkers. Het werkgebied van de vogelwerkgroep Noord-West-Achterhoek ligt, met Lochem als centraal middelpunt, voor een groot deel in het Nationaal Landschap De Graafschap. De meest voorkomende biotopen voor vogels in het werkgebied zijn bos, zowel gesloten als halfopen, en agrarisch gebied. In het (half)open agrarisch cultuurlandschap verdwenen weidevogels als Grutto Limosa limosa, Tureluur Tringa totanus en Veldleeuwerik Alauda arvensis. Soorten als Nachtegaal Luscinia megarhynchos en Patrijs Perdix perdix worden nog zelden gezien of gehoord rond Lochem. Ook cultuurvolgers als Boerenzwaluw Hirundo rustica, Huiszwaluw Delichon urbicum en Huismus Passer domesticus volgen deze negatieve trend van achteruitgang.

Minder vogels in de stad

Steden zijn voor veel vogels van groot belang als leefgebied. Het CBS Centraal Bureau voor de Statistiek heeft in januari 2008 een bericht gepubliceerd over de achteruitgang van het aantal stadsvogels. De negen vogelsoorten die in de tuinvogeltellingen van 2003 tot en met 2006 het meest voorkomen in de stad, nemen als geheel in aantal af. Het aantal Houtduiven Columba palumbus, Huismussen Passer domesticus, Kauwen Corvus monedula, Spreeuwen Sturnus vulgaris en Turkse Tortels Streptopelia decaocto in de stad neemt de laatste jaren af. Goed gaat het in de stad met de populaties van de Koolmees Parus major, de Merel Turdus merula, de Pimpelmees Cyanistes caeruleus en de Vink Fringilla Coelebs. Hun aantallen nemen toe of blijven stabiel.

Hoor je nog wel eens een koekoek?

De koekoek Cuculus canorus komt bijna overal in Europa voor. Het is een langeafstandstrekker die hier aankomt rond april-mei, en in augustus-september terugkeert naar de gebieden ten zuiden van de Sahara. In Nederland was er een achteruitgang van 50% in de laatste 30 jaar. Ook in Vlaanderen zijn de aantallen sterk gedaald in de voorbije 30 jaar. De terugval is het sterkst in landbouwgebieden. De soort staat als bedreigd op de rode lijst van Luxemburg en als gevoelig op de rode lijst van Duitsland. In Ierland, Engeland, Frankrijk, Duitsland, Zwitserland, Zweden en Kroatië ging de soort in de jaren 1990 achteruit (gegevens Birdlife International, zie bijlage). Het broedseizoen van de koekoek is van mei tot juli, waarbij het broeden en grootbrengen van de jongen over wordt gelaten aan andere vogels (waardvogels). Deze broedparasiet steelt een ei uit een nest, daarna wordt snel het eigen ei in dit nest gelegd. De koekoek voedt zich met insecten en één van de redenen van de achteruitgang is de sterke vermindering van vlinders en motten.

In een paar decennia is de gehele Nederlandse broedpopulatie van de kuifleeuwerik weggevaagd

De kuifleeuwerik Galerida cristata was zo'n 30 jaar geleden nog een algemene broedvogel met een geschat aantal van zo'n 3000 tot 5000 broedparen. Nu, begin 2011, lijkt het erop dat er nog slechts twee vogels overgebleven zijn op een onooglijk industrieterrein in de buurt van Venlo. Of het een paartje is, is niet eens bekend. De laatste tien jaar is het hard gegaan en zijn de overgebleven voormalige bolwerkjes in rap tempo uitgedoofd. In een paar decennia is de gehele populatie dus weggevaagd. In de Duitse deelstaat Sachsen liep de populatie binnen 10 jaar terug van 500-800 broedparen in 1993 - 1996 tot 150 -300 broedparen in 2004 - 2007 (zie bijlage). De soort staat op de rode lijst van Duitsland als met uitsterven bedreigd. In Luxemburg is de kuifleeuwerik in 1973 al uitgestorven. In grote delen van Europa ging de kuifleeuwerik in de jaren 1990 achteruit (gegevens Birdlife International, zie bijlage). Kuifleeuweriken zijn extreme standvogels (waardoor er geen aanwas vanuit omringende landen te verwachten is), leven op open zandige en stoffige vlakten met schaarse vegetatie, vaak nabij menselijke bewoning, en voeden zich met ongewervelde dieren, zaden en bladeren.

A Disaster in the Making: A new book on the hazards of imidacloprid

A 72-page 2010 publication raises new and troubling questions about a widely used insecticide's potential for harm to bees, beneficial insects, and bird populations. Using imidacloprid as an example, Dutch toxicologist Dr. Henk Tennekes reports on the hazards of imidacloprid to insects and birds. Imidacloprid is a neonicotinoid chemical, and has systemic action in plants. Other European researchers have linked this insecticide to significant risks for honey bee populations, including possible links to Colony Collapse Disorder.

Dr. Tennekes' findings indicate that imidacloprid (and possibly other neonicotinoid-type insecticides) can bind irreversibly to critical receptors in an insect's nervous system. If these receptors are permanently blocked, the insecticide would not follow a typical dose-response curve. He provides evidence that long term low level to imidacloprid exposure can lead to neurological problems and eventual death of insects.

Studies have shown imidacloprid to be highly persistent in the environment (RCC Compendium of Pesticide Information). In his book, Tennekes presents data showing that imidacloprid has contaminated most of the waterways in the Netherlands.

Systemic activity in plants combined with long-term persistence in the environment and toxicity at low concentrations can be a dangerous combination. Many vulnerable species over large areas could be exposed to this insecticide on land, in surface water following runoff from treated areas and in groundwater due to its potential for leaching through certain soil types.

Several previous studies have shown that imidacloprid is highly toxic to various forms of wildlife, including honey bees, certain beneficial insects, upland game birds, and crustaceans

Tennekes further suggests that imidacloprid has led to a general decline in the insect populations in the Netherlands, and this lack of food in turn has been responsible for declines in bird populations.

Nederlandse populatie van huismussen is in de jaren 1990 gehalveerd

Zelfs mensen die niets met vogels hebben, geven toe geschrokken te zijn van het nieuws dat de huismus Passer domesticus hard achteruit gaat in Nederland. In de jaren 1970 werd het aantal broedparen geschat op 1 à 2 miljoen. Tussen 1990 en 2000 is het aantal ongeveer gehalveerd. In 1998-2000 werd de broedpopulatie door SOVON geschat op 500.000 - 1.000.000 paar. Sinds 2000 lijkt het of het aantal broedparen van de huismus in Nederland stabiliseert. Volwassen huismussen zijn graan- en onkruidzaden eters. Jonge huismussen worden vooral gevoerd met rupsen en insecten. Uit Rotterdams onderzoek zijn de belangrijkste oorzaken naar voren gekomen: onvoldoende insectenaanbod (de belangrijkste voedingsbron voor jonge mussen die nog veel eiwitrijk voedsel nodig hebben), het gebruik van pesticiden ter bestrijding van luizen, het wegbranden van onkruiden en gebruik van herbiciden tegen onkruiden (ook een voedselbron voor de huismus), predatie door huiskatten en tenslotte het verkeer. In Vlaanderen wordt aangenomen dat er een achteruitgang met ongeveer 30% plaatsvond tijdens de afgelopen 40 jaar. Hoewel de verspreiding van de Huismus niet sterk veranderde, ging vooral het aantal huismusgroepen achteruit en werd de gemiddelde grootte van deze groepen kleiner. In Vlaanderen is de huismus als achteruitgaand op de rode lijst gezet. De huismus staat als gevoelig op de Nederlandse en Duitse rode lijst om aan te geven dat hun afname in aantal 'zorgelijk' is. De huismus ging in de jaren 1990 in grote delen van Europa sterk achteruit (gegevens Birdlife International, zie bijlage).

Der Kuckuck fühlt sich in Zürich nicht mehr heimisch

Der Zürcher Vogelschutz (ZVS)/Birdlife Zürich hat 2006 bis 2008 im ganzen Kanton die Brutvögel gezählt und dabei festgestellt, dass sich der Bestand seit der letzten Zählung vor 20 Jahren um 10 Prozent verringert hat. 1988 brüteten 602 000 Paare auf Kantonsgebiet, 2008 waren es noch 550 000. So populäre Vögel wie der Kuckuck Cuculus canorus sind nur noch an wenigen stellen zu sehen. Sein Bestand ist von 350 Paaren auf 200 zurückgegangen; bei der Feldlerche Alauda arvensis gar von 2900 auf 530.

Insektizide sind sein Feind

In Baden-Württemberg ist der Kuckuck Cuculus canorus flächendeckend vertreten, nur in den Schwarzwaldhochlagen fehlt er. In Baden-Württemberg leben 8000 bis 10 000 Brutpaare. Seit 1980 hat der Bestand aber um mehr als die Hälfte abgenommen. Und das nicht nur bei uns, fast aus ganz Europa werden rückläufige Bestandszahlen gemeldet. Der Kuckuck ist ein Insektenfresser. Er lebt von Schmetterlingsraupen, Heuschrecken und Käfern. Der Kuckuck ist gefährdet, wenn durch den Einsatz von Insektiziden und Herbiziden das Angebot an Insekten zurückgeht.

Rebhuhn, Braunkehlchen und Kuckuck werden immer seltener

Die Staatsregierung Sachsen gibt in der Großen Anfrage für Vögel der Agrarlandschaft folgende Rückgangszahlen an: Rebhuhn Perdix perdix: Rückgang von 1990 - 2007 um 88 Prozent; Braunkehlchen Saxicola rubetra: Rückgang 1990 - 2007 um ca. 50 Prozent; Feldlerche Alauda arvensis: Rückgang 1990-2007 um ca. 55 Prozent; Kiebitz Vanellus vanellus: Rückgang 1993-2007 um ca. 68 Prozent; Kuckuck Cuculus canorus: Rückgang 1990-2007 um 42 Prozent.

Starling in decline throughout Europe over the last two decades

Starling Sturnus vulgaris populations have declined throughout Europe over the last two decades. The Starling is commonest in urban and farmland habitats, though density in the latter is much lower. Soil and ground-dwelling invertebrates, particularly leatherjackets (tipulid larvae) and earthworms, are the main prey of Starlings. The use of insecticides on grassland is targeted partly at tipulids, which may have reduced foraging opportunities for Starlings.