Firefly populations are dwindling all over the world

Lightning bugs flash light to attract the opposite sex using a chemical called luciferase. There are over 136 species of lightning bugs, each with a distinctive rate of flashes per second. Male lightning bugs flash patterns of light to females who then signal in response from perches in or near the ground. When the male sees the female’s flash he continues to signal and moves closer until they finally find each other and mate. Lightning bugs are actually a type of beetle that is very beneficial in our ecosystem. The larvae stage of this beetle is a specialized predator that feeds on other insect larvae, earthworms, snails, and slugs. The tiny larval stage is dark gray with three pairs of legs and tiny spots on their underside that sometimes softly glow. Some adult lightning bug species are also predators, and other species don’t eat at all in the adult stage.Large swarms of lightning bugs are a less frequent occurrence in many areas. I can remember a midnight float down the Illinois River a few years ago when the river bank was alive with millions of flashing fireflies. This summer I saw lightning bugs, but not in large numbers. They are most prevalent away from city lights and in more open areas of vegetation. According to www.firefly.org firefly populations are dwindling all over the country, and the world.

De adder gaat de ondergang tegemoet

Als enige Nederlandse gifslang spreekt de adder (Vipera berus) tot de verbeelding en de bewoners van regio’s waar de soort voorkomt, kennen hem vaak goed. De verspreiding in Nederland is, mede daardoor, al lange tijd betrekkelijk goed bekend. Op de Rode Lijst van 1996 stond de adder in de categorie kwetsbaar en daar is bij de herziening in 2007 geen verandering in gekomen. De soort belandde, door een berekende achteruitgang van 65%, wel dieper in de zorgwekkende regionen van deze categorie. Terugkijkend in de tijd valt de sterke afname van de soort op. Maar liefst uit vier provincies verdween de adder: Groningen, Utrecht, Noord-Holland en Noord-Brabant. Daarnaast vond er ook binnen de provincies waar de soort nu nog voorkomt, een sterke afname plaats in het aantal bezette uurhokken. Een belangrijk deel van deze afname heeft zich in Noord-Holland, Utrecht en de Gelderse Vallei afgespeeld. Ook in Oost-Nederland is de afname met zo’n 40% groot.

Schrikbarende achteruitgang van de Europese flora en fauna

Het Europees milieuagentschap (EEA) is een instelling in Kopenhagen (Denemarken) dat de taak heeft om op een zo neutraal mogelijke manier te onderzoeken hoe het met het milieu in Europa is gesteld. Het rapport dat het EU-agentschap nu naar buiten brengt is gebaseerd op de grootste data-analyse over de Europese biodiversiteit dat ooit werd uitgevoerd. De data zijn afkomstig uit de periode 2007-2012 en bevatten meer dan 17.000 datareeksen over verschillende planten, dieren en habitats die door universiteiten, overheidsinstellingen, en burgerverenigingen uit de 27 EU-lidstaten werden opgesteld. En net zoals in de rest van de wereld zijn de resultaten (zacht uitgedrukt) niet goed. Van de 12.000 soorten fauna en flora die onderzocht werden (vogels uitgezonderd) bleek maar 23% in een goede toestand te verkeren. Van de 231 onderzochte habitats slechts 16%. En van 450 vogels (dieren die een belangrijke plaats in de voedselketen hebben en tegelijkertijd mediagenieker zijn dan de meeste insecten en planten) bleek iets meer dan de helft (52%) als veilig gemarkeerd te staan.

Oppervlaktewaterverontreiniging met neonicotinoiden bedreigt de vlokreeft, een belangrijk voedselorganisme voor bijna alle vissoorten

Het Tjeukemeer is een van de grootste meren in Friesland. Het water staat via spuisluizen in indirecte verbinding met het IJsselmeer, zodat gedurende het late voorjaar en in de zomer IJsselmeerwater kan worden ingelaten. In de winter fungeert het meer als afwateringsgebied voor een groot gedeelte van Zuid-Oost Friesland. Dankzij de regelmatig uitgevoerde sleepnetbemonsteringen is er een redelijk goed beeld verkregen van de relatieve aantallen van 8 algemene vissoorten namelijk: Paling (Anguilla anguilla). Brasem (Abramis brama), Kolblei (Blicca bfoerkna). Blankvoorn Rutilus rutilus). Spiering (Osmerus eperlanus). Snoekbaars (Stizostedion lucioperca). Baars (Perca fluviatilis) en Pos (Gymnocephalus cernua). Hiervan is Brasem verreweg de meest voorkomende vis. De Paling neemt na 1983 sterk af. Tussen 1973 en 1980 nemen vooral Baars en Pos sterk in aantal af. De vlokreeft (Gammarus tigrinus) is een belangrijk voedselorganisme voor bijna alle vissoorten in het meer. Deze vlokreeftensoort is na 1979 enorm in aantal gedaald. Deze achteruitgang is ongetwijfeld van invloed geweest op de visfauna.

De goudvink weet zich redelijk goed te handhaven als broedvogel in Nederland

De goudvink (Pyrrhula pyrrhula) is in Nederland een vrij algemene broedvogel van de zandgronden waarop naaldbos staat. De soort broedt ook in de duinen. Op de Waddeneilanden komt hij als broedvogel nauwelijks voor. Het voedsel bestaat uit zaden, pitten en knoppen. Ook wel insecten en larven. In het najaar veel bessen (lijsterbes en braambes). De goudvink wordt door fruitkwekers wel als schadelijk beschouwd, omdat hij zich soms voedt met bloem- en bladknoppen van fruitbomen. In de periode 1979-1985 bedroeg het aantal broedparen circa 17500 paar. De goudvink breidde zijn areaal binnen Nederland gedeeltelijk uit, bijvoorbeeld naar de bossen in Flevoland. Op sommige plaatsen was er ook een sterke achteruitgang. Volgens SOVON bleef in de periode 1990-2007 het aantal broedparen vrij constant. Rond 2007 broedden er nog ongeveer 8000 paar in Nederland. Vlaanderen behoort tot de streken waar het minder goed gaat met de goudvink,de soort staat daar op de Vlaamse rode lijst als bedreigd. De goudvink staat als niet bedreigd op de internationale rode lijst van de IUCN.

Voedselgebrek is de meest waarschijnlijke oorzaak van het verdwijnen van de fuut en dodaars uit natuurgebied de Kampina

Afgelopen jaar broedden er veel minder watervogels in natuurgebied de Kampina. Vooral de fuut (Podiceps cristatus) en de dodaars (Tachybaptus ruficollis) werden veel minder gezien. Dit blijkt uit een inventarisatieonderzoek van 2014 naar broedvogels op Kampina, uitgevoerd in opdracht van Natuurmonumenten. “Het doet pijn om zulke mooie soorten als de fuut en de dodaars te zien verdwijnen”, vertelt Frans van Erve. De doorgewinterde vogelkenner voerde de inventarisatie uit in het gebied waar hij al jaren de broedvogels volgt.

Het gebrek aan ongewervelde dieren veroorzaakt achteruitgang van de Knoflookpad in Nationaal Park De Meinweg

De Knoflookpad (Pelobates fuscus) is de zeldzaamste amfibieënsoort van de Meinweg en behoort tot de meest bedreigde amfibieën van Limburg. De volwassen knoflookpad leeft van kleine ongewervelde dieren die hij 's nachts tegenkomt op de bodem. Van exemplaren uit Oekraïne bleek uit onderzoek dat voornamelijk loopkevers en daarnaast nachtvlinders op het menu staan. Andere ongewervelden, zoals vliegen en muggen, snuitkevers, dwergcicaden, spinnen, duizendpoten en mieren werden eveneens aangetroffen in de maag. Al in het begin van de jaren negentig is geconstateerd dat de soort in Midden Limburg sterk achteruit is gegaan. Vanaf 1977 tot 1994 is de Knoflookpad in twintig onderzochte oppervlaktewateren in de Meinweg in bezetting teruggegaan van 13 naar zes locaties. In 1999 zijn dezelfde wateren opnieuw onderzocht en is het voorkomen nog maar in drie wateren vastgesteld.

De afgelopen drie jaar zijn er opvallend weinig waarnemingen geweest van Snotolven in de Oosterschelde

De Snotolf (Cyclopterus lumpus) is een fraaie zeevis die in de winter onder andere de Nederlandse kustwateren opzoekt om zich hier voort te planten. Hij voedt zich met kleine visjes, kreeftachtigen, en ribkwalletjes. De afgelopen drie jaar zijn er opvallend weinig waarnemingen geweest van Snotolven in de Oosterschelde. En deze winter lijkt het aantal waarnemingen nog verder af te nemen. Het zal nog wel even duren voordat alle winterse waarnemingen voor deze winter van de vrijwilligers van Stichting ANEMOON zijn verwerkt maar het lijkt er op dat na het zeer lage aantal waarnemingen van de vorige drie jaren, deze winter het aantal waarnemingen nog lager gaat uitvallen. Hoewel de balans nog niet definitief is opgemaakt lijkt het er op dat sportduikers deze winter slechts zeer beperkt van Snotolven kunnen genieten.

De neonicotinoíden en de afbraak van het ecosysteem - moeten we echt wachten tot de voorspelling van Henk Tennekes uitkomt?

Gevallen van massale sterfte, samen met uitbraken van ziekten en andere stressfactoren voor populaties, komen steeds vaker voor. We hebben het niet over een paar dode vissen op het strand. Bij massasterfte gaat het om afzonderlijke gebeurtenissen waarbij meer dan 90 procent van een populatie wordt uitgeroeid. En volgens nieuw onderzoek komt het steeds vaker voor. Het onderzoek, dat deze week verscheen in de Proceedings of the National Academy of Sciences, is de eerste studie waarin wordt gekeken of massasterfte door de tijd heen is toegenomen. De onderzoekers hebben historische verslagen van 727 gevallen van massasterfte tussen 1940 en 2012 bekeken en vastgesteld dat vogels, ongewervelde zeedieren en vissen steeds vaker slachtoffer zijn. Massasterfte kan tot permanente verandering van de voedselketen leiden. Massasterfte kan ook gevaren met zich meebrengen voor menselijke activiteiten zoals de landbouw, bijvoorbeeld wanneer insecten die planten bevruchten (denk aan bijen) het slachtoffer zijn. “Zulke gebeurtenissen kunnen de ecologische en evolutionaire ontwikkeling van het leven op aarde in een andere richting sturen”, schrijven de onderzoekers.

De slangenpopulaties zijn sinds 1998 dramatisch achteruit gegaan

Veel slangenpopulaties zijn vanaf 1998 vrij plotseling ingestort, meldt een internationaal biologengezelschap. Een groep biologen rapporteerde er in 2010 over in Biology Letters, en gebruikt daarbij meerdere malen het woord ‘alarmerend’. Ze hebben zo veel mogelijk slangentellingen samengevoegd. Chris Reading en zijn collega’s hadden gegevens van niet meer dan zeventien slangenpopulaties van in totaal elf soorten, meestal pas daterend vanaf de jaren negentig van de vorige eeuw. Ze zagen bij elf van de zeventien slangenpopulaties een gelijktijdige, snelle afname van het aantal dieren. Tot 1998 was er nog niets aan de hand, maar daarna daalde het aantal slangen binnen enkele jaren tot een fractie van het oorspronkelijke aantal. Opvallend was dat het aantal vrouwtjes harder achteruitging dan het aantal mannetjes. Van de damesslangen verdween gemiddeld ruim 80 procent, van de heren ‘maar’ 64 procent.